De Dans van God gaat altijd door. Het wordt nooit statisch. God geeft zijn danspartners weinig kans om even op adem te komen of als een muurbloempje even afstand te nemen. Verder, elke keer verder… Er zijn nog zoveel nieuwe bewegingen om te ontdekken, nieuwe pasjes om aan te leren. Verder, elke keer weer verder. Zo ook met het volk van Israël.
Vanuit de kettingen van de slavernij in Egypte begint God zijn allereerste danspasjes met de Israëlieten. Dwars door wateren van de Rietzee en het stof van de woestijn wervelen ze naar het land van melk en honing. Dit is voor het eerst dat God zijn dans niet alleen met een persoon als Henoch of Abraham danst, maar met een heel volk. Speciaal voor hen heeft hij daarom dan ook op maat een nieuwe dans gemaakt. Laten we het de Dans van Zwart/Wit noemen.
Als een goede opvoeder weet God wat zijn volk in deze prille kindfase van haar ontwikkeling nodig heeft. Hij past zijn Dans hierop aan. Hij doet weg met enige ruimte voor onduidelijkheid en veegt de kleurrijke tinten aan de kant. God regisseert een Dans die zo strak en zo scherp is, dat het zelfs bloed laat vloeien.
De dans van Zwart/Wit begint met een zwart/witte wet. Tien Woorden tot in de puntjes uitgesproken. Regeltje op regeltje gestapeld. Iedereen weet altijd precies waar hij aan toe is. Israël is nu nog een klein kind dat behoefte heeft aan duidelijke regels, aan een zwart/witte god die deze regels bekrachtigt. Zou God dit begrijpen? Zou God zich willen aanpassen aan deze nood? Is Hij echt bereid om zich speciaal voor deze Dans in het zwart/wit te kleden?
God lijkt samen dansen zo kostbaar te vinden, dat Hij zich moeiteloos omkleedt. Veel van zijn kleuren legt Hij af om hen de eerste dansstapjes van de Dans aan te leren.
Wat volgt, is een zwart/witte geschiedenis. Prachtige en vreselijke gebeurtenissen wisselen elkaar heel snel af. Voortdurend zie je de strijd tussen wit en zwart. Goede leiders die hun volk de weg van het Wit inleiden. Maar o wee, als ze sterven, dan grijpt Zwart haar kans. Ellende is het tragisch gevolg. Pas als het volk na decennia om God roept, komt er weer een nieuwe, goede leider. Maar ook deze man of vrouw sterft op een dag, waarop het Zwart dit vacuüm gelijk weer invult. Zo zien we een repeterende cirkel van Zwart versus Wit. Deze cirkel lijkt wel oneindig. Van Richteren gaan we naar de Koningen. Ook hier herhaalt de cirkel zich: goede koning, slechte koning, slechte koning, goede koning, slechte koning…
Zal er ooit een einde aan deze Dans komen?
De Dans begint zelfs voor God een sleur te worden. Dus verhoogt Hij het tempo en verandert Hij de pasjes. Het is tijd voor de ballingschap. De Dans verplaatst zich. De Dans transformeert.
Het tijdperk van het Zwart/Wit is ten einde gelopen. Deze komt ook nooit meer terug. Het Zwart/Wit heeft plaats moeten maken voor het tijdperk van het Grijs. Het is de tijd voor verwerken van het trauma.
Het trauma... Stil staan bij de vernietiging van de eerste tempel in het verre Jeruzalem, bij de koning die blind is, bij de duizenden die door honger en het zwaard zijn omgekomen, bij de vrouwen en dochters die massaal zijn verkracht en nu zwanger zijn van hun bastaardkinderen, bij de zonen die veranderd zijn in slaven, bij de bergen van twijfel in Babylon.
Het rouwen om wat is geweest en nooit meer terugkomt. Het is nu slechts grijs, het ontbreken van elke kleur. God lijkt ver weg. De Dans lijkt ten einde. De kindertijd van Israël is abrupt ten einde gekomen. Het is een soort van pubertijdfase voor hen. Ineens krijg je alle grote levensvragen voor je kiezen. Waar is de veiligheid van het zeker weten, van het zwart/witte denken gebleven? Waar is God?
God heeft zich opnieuw omgekleed. Vermond in een mantel van grijs is Hij moeilijk in deze grijze omgeving op te merken. Heeft Hij zich gecamoufleerd? Wil Hij niet worden gevonden? Of wil Hij juist dat wij gaan zoeken?
In de ballingschap van Babylonië vormen zich drie reacties op het verlies van de eerste Dans, op de komst van het tijdperk van het Grijs en de ogenschijnlijke afwezigheid van de Danspartner. Drie menselijke reacties die we keer op keer bij elke grote transitie zien plaatsvinden.
Onze eerste menselijke reactie bij zo’n groot verlies is om het verleden weer beet te pakken en nooit meer los te laten. Met verkrampte vingers trachten we vast te houden aan wat ooit geweest is, zelfs al glipt het als zand tussen onze vingers door. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat het juist in de ballingschap van Babylon, precies in het midden in het tijdperk van het Grijs is, dat de wetten en de regels van het Zwart/Wit tijdperk in cement worden gegoten. Onder de mom van ‘wie schrijft, die blijft’ worden alle mondelinge overdrachten op papier gezet. In Babylon wordt door deze groep mensen de Wet, het Oude Testament geschreven. Om vast te houden aan hetgeen wat ze niet willen kwijt raken, wordt het toevertrouwd aan het papier.
Dit is een logische reactie, maar niet de enige. Onze tweede menselijke reactie is net zo voor de hand liggend. We gooien het bijltje erbij neer: “En wie kan het ons kwalijk nemen? Laat die verrekte Dans toch. Laten we de welvaart voor onszelf en voor de stad zoeken. Laten we er het beste van maken. Wij bouwen een blijvend thuis hier. Ooit was ik een fervente danser. Ooit was ik een gelover van het Zwart/Wit. Nu geloof ik niks meer. Ik lik mijn wonden. Ik zoek mijn geluk en maak er het beste van. Weet je, ik ben niet zoals die fanatici die blijven dromen over vroeger, zoals die fundamentalisten die op elke ‘i’ een punt willen zetten, niet zoals die dromers die hopen op een terugkeer naar Jeruzalem. Nee, laat mij maar mijn gang gaan. Ik heb het gehad met ze….”
Dan is daar onze derde reactie. Misschien wel de moeilijkste van alle drie. Aan de ene kant niet je uiterste best blijven doen om hoe dan ook vast te blijven houden aan het verleden. Aan de andere kant ook het bijltje er niet bij neergooien. Nee, deze derde reactie gaat een andere richting op.
Net als de eerste twee groepen bestaat ook deze derde groep uit scheppers. Zij scheppen echter geen welvaart voor zichzelf of een wetboek voor de ander. Ze scheppen ruimte.
Deze derde groep creëert ruimte. Ruimte voor het verlies, ruimte voor het verdriet, ruimte voor het doorleven van de emotie. Om echt verder te kunnen dansen, moet er opnieuw ruimte geschapen worden. Dit scheppingsproces vraagt moed, energie en kracht.
Er moet voldoende ruimte zijn…
Ruimte zodat elke aanklacht tegen God uitgeschreeuwd kan worden. Ruimte voor elke twijfel om gefluisterd te worden, voor elke vraag om gesteld te worden, voor elke pijn om gehuild te worden.
Pas wanneer deze ruimte gecreëerd is, kan God als de Danspartner voorzichtig vanuit zijn grijze omgeving tevoorschijn komen.
Ook deze groep mensen schrijft een boek. Geen wetboek vol regels en afspraken. Of een marketingboek voor de welvaart in de stad. Nee, ze schrijven een klaagboek. Een beschrijving van hun nieuwe dans met de Allerhoogste; een bruiloftsdans:
“Zoals een Vader op een bruiloft een intieme dans met zijn dochter danst, zo neemt God je in zijn armen. Hij houdt je voorzichtig vast, terwijl je met je vuisten boos op zijn borst slaat. Hij wiegt je op het ritme van de muziek, terwijl je al je aanklachten in zijn gezicht gooit. Hij strijkt je teder over je haren, terwijl jij al je twijfel en vragen in zijn gezicht schreeuwt. Hij danst liefdevol met je, terwijl jij al jouw pijn en frustratie op zijn schouder uithuilt.”
De Dans van het Grijze is niet te vergelijken met de Dans van het Zwart/Wit. De kindertijd is voorgoed voorbij. Het is de overgang naar de volwassenheid. De scherpte van het Zwart/Wit is er af. Liefdevol legt God zijn warme, grijze mantel om je heen. Geen zeventig jaar lang, geen honderd jaar lang, geen tweehonderd jaar lang. Nee, vierhonderd jaar lang duurt deze Dans van het Grijs. Zelfs de terugkeer naar Jeruzalem en de herbouw van de tempel brengt geen enkele kleur terug. Overheersing na overheersing zorgen voor grijze wolken boven een grijs volk.
Totdat de Dans uiteindelijk verandert. Op een nacht verschijnt er plots een helder licht dat door de grijsheid heen schijnt. Een nieuwe ster als aankondiger van de derde en laatste dans; de dans van de Kleur. De danspassen en het ritme gaan opnieuw veranderen. Maar of we er ook klaar voor zijn?
Mijn vorige column ging over God die al sinds de schepping van de mensheid op zoek is naar nieuwe danspartners. Ik eindigde met het volgende verhaal:
Er zaten eens twee mannen al lezend op een bankje in een park. In een flits zien ze iets blauws voorbij schieten. “Wat was dat?” roept de een. Zonder op te kijken van zijn krant antwoordt de ander: “Dat was een ijsvogel, een Alcedo atthis. Een waterminnende vogel uit de Alcedinidae familie. Het is een opvallende verschijning door zijn afstekende blauwe en oranje kleuren, maar ook een zeer schuwe soort die zich weinig laat zien.” De ander gooit zijn krant opzij en roept: “Ik weet echt helemaal niks van vogels, maar deze moet ik nog een keer zien.” Hij laat zijn buurman achter en gaat op zoek naar nog een glimp.
In het sprookje van de gebroeders Grimm roept Roodkapje: “Oma, wat heeft u grote ogen. Wat een grote oren. Wat een grote mond!”
Jezus heeft een hele andere roep. Jezus roept: “Wat heb jij een groot geloof!”
Wie zijn de mensen die Jezus dit in verwondering laten uitroepen? Zijn het de discipelen, zijn ‘echte’ vrienden? Zijn het de farizeeërs die God o zo goed denken te kennen? Of is het de Romeinse centurion? Zowel de religieuze Joden als de vrienden van Jezus hadden je uitgelachen als je had durven beweren dat deze Romein een vriend van God was. Een Romein, zeker toch niet! Maar o, wat verbaast ons hier? “Heer, ik ben het niet eens waard dat u naar mijn huis komt. Spreek slechts het woord en mijn dienstknecht zal genezen. Want ook ik ben een man onder autoriteit.”
De Romeinse centurion gaat als een van de weinigen de Dans met hem aan, totdat Jezus alleen nog maar verwonderd kan uitroepen: “Wat heb jij een groot geloof!” Toch niet de centurion. Nee, toch zeker?
De Palestijnse vrouw laat zich niet wegsturen door Jezus. Ze laat Jezus tollen op Zijn voeten.
Of is het de Palestijnse vrouw die zich niet door Jezus laat wegsturen, als hij haar zegt dat hij slechts voor de Joden is gekomen. Nee, zij laat zich niet wegduwen. Actie vraagt om tegenreactie en die evenaart ze. Met heel haar wezen gooit ze de beuk erin. Ze laat Jezus tollen op zijn voeten. Wellicht had hij op een tegenduw gehoopt, maar deze zeker niet verwacht. Deze vrouw bijt zich als een pitbull vast aan het glimpje van Gods goedheid, dat zij in een flits voorbij zag komen. Zij is meer dan tevreden om met de kleinste kruimels te beginnen, want ze weet: “Als je bij God voor de kruimels gaat, krijg je uiteindelijk het hele brood!”
Blij, verrast, verwonderd ziet Jezus dat deze vrouw door zijn woorden heen kijkt en de dans met hem aangaat. Ze danst net zo snel, net zo vurig als hem en al gauw roept hij verrast uit: “Wat heb jij een groot geloof!”
De vrouw wilde maar een kruimeltje. Had maar een glimpje van God voorbij zien flitsen. Jezus zegt: “Al heb je maar het geloof ten grote van een mosterdzaadje…” Het gaat niet om hoeveel wij van God weten of hoe goed wij Hem begrijpen. Het gaat om de Dans…
God kiest ook vandaag nog steeds zijn eigen vrienden. “Dans je met Mij mee? Je hoeft Mij niet te begrijpen. Je hoeft Mij niet volledig te kennen. Dat komt allemaal later wel… Wil je eerst met Me dansen?” De vraag komt… Misschien wel bij een ieder.
Het is niet de vraag van een kwetsbaar meisje dat bang is om afgewezen te worden. Niet de vraag van een bloemmuurtje dat anders niet de kans krijgt om te dansen. Nee, er lijkt een totaal ander beeld achter deze dans, achter deze vraag te schuilen.
Je kijkt in Zijn ogen die ouder zijn dan de tijd. Hij wil met jou dansen, met jou!
Het is een bitterkoude nacht in de woestijn. Duizenden sterren schitteren aan de hemel. De Melkweg schrijdt als een prachtige, lichtgevende kwaststreek over het plafond. Rondom de Bedoeïen tenten brandt een hoog vuur. De vonken vliegen weg, de donkere nacht in. Het is feest. Je hoort muziek en gezang. Er wordt gedanst. Opeens staat het Stamhoofd hijgend voor je. Groter dan het leven, een verweerd gezicht met pretogen, een lachende mond die je uitnodigt om met Hem mee te dansen. Je verstaat Hem niet, maar je weet wat Hij zegt. Je kijkt in Zijn ogen die ouder zijn dan de tijd. Hij wil met jou dansen, met jou! Maar wacht, je kent deze Man niet. Je hebt Hem zelfs nog nooit eerder gezien. Je weet echt helemaal niks van Hem, behalve dan wat je nu in zijn ogen ziet. Wat doe je? Laat jij je door Hem het feestgedruis intrekken of speel je het veilig?
Het veilige spel. Nicodemus speelt het veilige spel. Het is het enige spel dat hij kent. Als politicus kan je toch niks anders. Je wikt je woorden. Je weegt je stiltes. Je houdt je tegenstanders dichterbij je dan je vrienden. Je speelt je pokerface. Je laat niemand weten wat er echt speelt. Dus ga je pas in de avond, als het echt donker is, met al je vragen naar Jezus. Niemand kan je zien. Niemand kan je echt zien. Niemand kan de echte Nicodemus zien.
Jezus raakt hem aan. Voorzichtig tilt hij zijn hand op. Stapje voor stapje neemt Jezus hem mee in het ritme van de Dans.
Nicodemus is tot een inzicht gekomen. Zijn woorden stromen eruit: “Eigenlijk heb ik nooit in God geloofd. Ik dacht altijd dat ik Hem kende. Nu Hij ineens de grote Onbekende lijkt te zijn, moet ik leren geloven als een kind. Maar mijn jaren zijn verstreken.”
Oh, Nicodemus.
Jaren voelde hij zich veilig in zijn kennis van God. Jaren heeft hij het veilige spel gespeeld. Nu is hij stram met een gebogen rug en versleten heupen. Nicodemus voelt zich oud.
Jezus raakt hem aan. Voorzichtig tilt hij zijn hand op. Stapje voor stapje neemt Jezus hem mee in het ritme van de Dans. De jaren vallen van hem af. De danspassen komen hem vanzelf weer aangewaaid. Het kind in hem wordt wakker.
Als Nicodemus ’s avonds naar huis wandelt, merkt hij dat er een huppel in zijn stap zit. Hij voelt zich herboren. Het veilige spel is voorbij.
Twee jaar later staat Nicodemus als een van de weinigen voor Pilatus om het lichaam van Jezus op te eisen. Het lichaam van Zijn danspartner…
Die, Nicodemus.
Het begin… het is donker op aarde. Het water klotst, als het vruchtwater in de baarmoeder. Gods scheppende Geest danst door de duisternis, maar Hij is alleen. Hij kan nergens een danspartner vinden.
Dan verschijnt er ten midden van de duisternis een lichtje op het toneel. Het is Adam, de mens. Vanuit dit lichtje komt een ander lichtje: Eva, de vrouw. Na een tijdje zien we nog twee lichtjes. Eentje gaat plotsklaps uit. De ander wordt dim. Dan is daar een derde lichtje. Lichtje na lichtje verschijnt. Als een miezerig bergstroompje druppelen de lichtjes achter elkaar. Uiteindelijk komen we uit bij Haran. Nu gaat Abram als lichtje op reis. Het stroompje begint te vloeien. De rivier kan gaan groeien. Eerst heel langzaam, totdat het momentum krijgt en het een krachtige rivier van licht wordt. Op en neer, soms heel diep, dan weer breed. Soms bijna opgedroogd, dan voor lange tijd weggestroomd. Uiteindelijk wordt er in deze rivier van licht ten midden van een duistere aarde een groter licht geboren. Het kan nu echt gaan beginnen.
Maar wacht eens even! Klopt dit beeld wel? We kijken naar het babyalbum van het volk van Israël. Van geboorte tot aan volwassenheid zien we haar in alle poses. Verwondering, afschuw, vertedering en plaatsvervangend schaamte komen bij het bekijken van haar foto’s allemaal voorbij. Maar is dit echt het enige fotoalbum dat er is?
Is de God, die ontelbare sterren in ontelbare sterrenstelsels maakt, alleen maar betrokken bij deze stamboom? Is dit het enige verhaal dat verteld kan worden? Is dit de enige dans die God maakt? Kan het werkelijk zo zijn dat deze God, die nooit hetzelfde doet en nooit hetzelfde schept, maar uniciteit tot een hemels niveau tilt, zich in de duizenden tot miljoenen jaren van menselijke geschiedenis alleen op dit kleine groepje mensen richt? Is de God, die niet alleen iedere ster, maar ook elk sneeuwvlokje en ieder blad aan elke boom anders maakt, slechts betrokken bij dit kleine stroompje van lichtjes?
Nee, toch zeker!
Welk verhaal gaat Hij aan met de Aboriginals in Australië, de Mongolen in de steppen, de Indianen in Amerika, de Yupik in het hoge noorden en de Afrikanen in het warme zuiden, om er maar een paar te noemen? Welke fotoalbums zijn er nog meer te bekijken?
“Ho, wacht eens even. Dat kun je zomaar toch niet stellen. Voor zover wij weten, heeft God zich in zijn openbaring slechts beperkt tot het volk van Israël. Zij zijn de rivier van licht ten midden van de volken die in duisternis leven.”
Kijk, daar verschijnt een lichtje in de buurt van Salem, het toekomstige Jeruzalem. Het is Melchisedek, een priester van de Allerhoogste. Waar komt die vandaan? Hoe kan God een priester hebben, als Hij zich pas net geopenbaard heeft aan Abram en de eerste Joodse priester pas honderden jaren later in de persoon van Aäron ten toneel zal treden? Wat weet Melchisedek al over God, waar Abram nog in het duister tast? Hij komt met een zegen en een vredesmaaltijd in de vorm van brood en wijn. Het eerste avondmaal wordt hier gevierd. Voordat er ook maar ooit een lam geslacht is. Melchisedek kent al bepaalde wijsheden en kennis over God, waar Abram alleen nog maar naar kan raden…
Er zijn dus toch meerdere fotoalbums. God openbaart zich niet alleen aan Abram en zijn nakomelingen. God kan het niet laten. Hij is als een kind dat verstoppertje speelt en al tevoorschijn springt, voordat ook maar iemand de kans kreeg om het te zoeken. “Hier ben ik. Je kon mij niet zien, hé! Ik had echt een goede plek gevonden, joh! Wat zullen wij nu gaan doen?”
Keer op keer springt God tevoorschijn en roept: “Zullen we vrienden zijn?” Vrienden zijn van God – wat zou dat inhouden? Meedoen met zijn spel. “Abram, je gaat een kind krijgen. Je weet alleen nog niet dat dit pas op je honderdste gaat gebeuren. Vertrouw je me?”
In een wervelende dans, waarbij Abram de tel kwijtraakt, keer op keer uit de maat stapt en zelfs nu en dan struikelt, geeft hij zich over aan zijn Danspartner. Lachend en hijgend vallen ze allebei in het gras. “Abraham, jij bent mijn vriend.” Genietend van elkaars gezelschap.
Ook met Melchisedek lijkt God te spelen. “Jij bent mijn priester.” Voordat er nog maar een tabernakel, een tempel of een offerdienst is, heeft God al een priester die in zijn naam Abram komt zegenen. Een van de eerste personen die namens God komt spreken, is een ‘vreemde’ priester die zegent. Fascinerend!
God lijkt zich niet aan menselijke regels te houden. Hij kiest zelf zijn vrienden uit. Ook nu nog. Al strompelend dansen met God, totdat je buiten adem bent. Een zegende priester zijn buiten alle godsdienstige regels om. Vertrouwen op hetgeen wat Hij van Zichzelf laat zien. Hoe klein het ook is. In een vriendschap met God lijkt het niet om de mate van openbaring van God te gaan, maar om de menselijke reactie hierop. Wellicht is voor sommigen een hemelse glimp van Hem voldoende om het spel te beginnen, de dans te starten, de vriendschap te ontginnen.
God kiest vreemde vrienden. Dit beeld wordt nog eens versterkt in het leven van Jezus. Hoeren, tollenaars en twijfelaars lijken in willekeurige volgorde zijn top drie te vormen. Buiten alle religieuze regels om gaat Hij zijn weg. Ook nu nog…
Gaat het om de juiste of verkeerde vooronderstellingen die wij van Hem in ons hoofd hebben of gaat het om onze reactie op een glimp van Hem?
Er zaten eens twee mannen al lezend op een bankje in een park. In een flits zien ze iets blauws voorbij schieten. “Wat was dat?” roept de een. Zonder op te kijken van zijn krant antwoordt de ander: “Dat was een ijsvogel, een Alcedo atthis. Een waterminnende vogel uit de Alcedinidae familie. Het is een opvallende verschijning door zijn afstekende blauwe en oranje kleuren, maar ook een zeer schuwe soort die zich weinig laat zien.” De ander gooit zijn krant opzij en roept: “Ik weet echt helemaal niks van vogels, maar deze moet ik nog een keer zien.” Hij laat zijn buurman achter en gaat op zoek naar nog een glimp.
Wie is nu de vriend van God? Is het degene met de kennis over het Grote of juist degene met de verwondering over het Kleine?
Wordt vervolgd...
In deze serie van artikelen op mijn blog kijk ik naar de vraag: “Wat gebeurt er in christelijk Nederland en met name binnen de evangelische tak hiervan? Wat zie ik gebeuren en waar gaat het volgens mij naartoe?”
Een van de dingen die ik meen te zien, is dat er een toenemende charismatisering binnen christelijk Nederland aan het plaatsvinden is. Ik realiseer dat me dat de term 'charismatisering' voor sommigen wellicht onbekend is. Charismatisering staat voor de groeiende aandacht en ruimte voor de gaven en de kracht van de Heilige Geest in het leven van de individuele christen, die daardoor ook automatisch een beïnvloedende werk heeft in het leven van de gemeente, waar deze christenen toebehoren.
Vanuit mijn ervaring als rondreizende spreker zie ik regelmatig dat dit niet alleen positieve effecten geeft, maar in sommige kerken en gemeentes ook tot bepaalde negatieve gevolgen kan leiden. Dit speelt zich met name af binnen sommige evangelische gemeentes en waarschijnlijk ook binnen een aantal protestantse kerken in ons land, maar daar heb ik persoonlijk minder zicht op.
Beginnen met een bijsluiter
Misschien is het wijs om dit artikel met een bijsluiter te beginnen. Ik kan mij goed voorstellen dat bepaalde christenen mij als anti-charismatisch bestempelen. Op zich is dit een logische beredenering. Ik heb het afgelopen jaar hier op mijn blog en op CIP een kritische serie over gebedsgenezing geschreven. Daarnaast spreek ik mij met enige regelmaat uit tegen dingen, die niet altijd even goed lijken te gaan binnen evangelisch en charismatisch Nederland. Hierdoor kan al snel de beeldvorming ontstaan, dat ik dus vanzelfsprekend ook anti-charismatisch ben. Om heel eerlijk te zijn, is dit niet het geval. Ik zie mijzelf als een charismatische christen, die misschien wel op dagelijkse basis in tongen bidt en zo nu en dan mooie en spannende avonturen met de Geest mag beleven. Zij het binnen de Keltische spiritualiteit in plaats van binnen een charismatische gemeente...
Niet alleen binnen evangelisch Nederland, maar mede door het Charismatisch Werkverband, New Wine en het Evangelisch Werkverband speelt deze charismatisering zich nu ook binnen de protestantse wereld af. Dat dit gebeurt, betekent niet automatisch dat dit ook een probleem hoeft te zijn. Het is aan het gebeuren en veel christenen ervaren op individuele basis een rijke zegen in hun leven als gevolg. Dus waarom praten over risico's?
Moet je vasthouden aan je identiteit als gemeente?
Ondanks alle mooie en positieve effecten in de individuele levens van christenen voorzie ik dat dit fenomeen voor veel evangelische - en wellicht ook voor protestantse gemeentes in de komende jaren een probleem kan gaan vormen. Ik zie het in de praktijk nu al plaats vinden. De vraag waar veel leiderschapsteams van deze gemeentes mee geconfronteerd gaan worden, is:
“Hoe houdt je vast aan je evangelische / traditionele identiteit en vorm, terwijl er een toenemende druk vanuit gemeenteleden ontstaat, die een charismatisering van de gemeente willen?”
Vaak gaat het om gemeenteleden die op conferenties en genezingsavonden beïnvloed worden door de charismatische beweging. Ze hebben zoveel moois en zoveel ‘meer’ meegemaakt, dat zij nu de voorvechters gaan worden voor meer ruimte voor de ervaring en de kracht van Geest binnen hun eigen gemeente. Dit verlangen van deze enthousiaste mensen kan al snel tot spanning binnen deze gemeente gaan leiden. Niet altijd kan er even goed met deze spanning om worden gegaan.
Als rondreizende spreker kom ik zo nu en dan in evangelische gemeentes, die net gescheurd zijn of een groot deel van de gemeenteleden zijn kwijtgeraakt of door een ernstige leiderschapscrisis zijn gegaan vanwege deze roep naar charismatisering.
Met name als deze situatie binnen het leiderschapsteam zelf speelt, blijkt dit heel lastig te zijn. Als een deel van het leiderschapsteam naar meer ruimte en aandacht voor het werk van de Geest streeft en een ander deel van het leiderschapsteam daar anders over denkt, leidt dit bijna altijd tot grote, onoverkomelijke problemen binnen de gemeente.
Onofficiële leiders die een aanhang verzamelen
Soms speelt dit vraagstuk in het begin niet binnen het leiderschapsteam zelf, maar heb je als leiderschap te maken met onofficiële leiders binnen je gemeente, die hun invloed en hun Bijbelse visie aan jou als leiderschapsteam willen opleggen en in de gemeente een aanhang om zich heen verzamelen. Des te groter, invloedrijker en luider de groep, des te lastiger om hier vanuit het leiderschapsteam tot een goede voortgang te komen.
Het vraagt om veel wijsheid, geduld, begrip, nuance en echt luisteren naar elkaar, wil je als enthousiaste voorvechters van de Geest en als bestaand leiderschapsteam (met een verantwoordelijkheid voor de gehele gemeente) hier samen goed doorheen kunnen komen. Helaas lukt dit niet altijd met alle gevolgen van dien. Gemeentes die scheuren, conflicten die dwars door families en vriendengroepen gaan, leiders die afgebrand worden, een burn-out krijgen, mensen die hun geloof verliezen en ga zo maar door!
Naast alle persoonlijke, mooie ervaringen met Geest, die deze charismatisering bij vele individuen binnen de gemeentes gaat bewerkstelligen, is daar de kans dat dezelfde charismatisering veel pijn en verdriet gaat creëren bij een gedeelte van de gemeentesdie verwond en teleurgesteld achterblijft of buiten de boot dreigt te vallen.
"Hoe kunnen wij hier wijzer en beter mee om leren gaan?", is een vraag die hopelijk hoog op de agenda komt te staan van zowel de bestaande leiders van gemeentes, als van de charismatische leiders die deze beweging promoten en aanwakkeren.
Vooral christelijke jongeren lijken gevoelig voor deze beweging
Een ander effect van de toenemende charismatisering in christelijk Nederland is dat met name jongeren extra gevoelig lijken te zijn voor dit charismatische aspect van geloven. Misschien komt dit ook wel voort vanuit een tegenreactie op de toenemende secularisatie van hun christelijke vrienden die zij kennen.
In de jaren 70 was je als radicale christelijke jongere wellicht betrokken bij de Jesus People.
In de jaren 80 was je als enthousiaste christelijke jongere deel van een Youth for Christ koffiebarteam.
In de jaren 90 deed je vanzelfsprekend mee met een jeugdkerk.
Als je nu als christelijke jongere een beetje radicaal bent, organiseer je al snel een charismatische jeugddienst!
Voor veel christelijke jongeren is dit charismatische aspect ook heel krachtig.
Het belooft heel veel, zoals:
- mooie ervaringen,
- een geluksgevoel,
- het pakkend bewijs dat het écht allemaal waar is,
- het idee dat er écht wat gebeurt,
- een podiumcultuur waar je zelf deel van kunt zijn,
- de bovennatuurlijke kracht die door je heen stroomt als je voor iemand bidt of als je profeteert.
Alles bij elkaar is, gaat het om een potente mix van menselijke verlangens, menselijke noden en Gods krachtige aanwezigheid. Deze mix zorgt onbewust voor een krachtige bevestiging van de (vaak nog kwetsbare) identiteit als jongere.
Leren dealen met een krachtige God die soms teleurstelt
Tegelijkertijd leidt deze charismatisering soms ook tot teleurstelling. Wat gebeurt er als je niet geneest? Als God afwezig lijkt te zijn? Als alles niet zo maakbaar lijkt? Als je God niet voelt? Als het niet zo eenvoudig lijkt te zijn, zoals we soms in onze nieuwe liederen zingen? Wat als je met God toch niet alles lijkt te kunnen doen? Als de muur te hoog is en je er ook met God niet over heen kunt springen? Wat als gebeden niet verhoord worden en God karig lijkt om te gaan met Zijn bovennatuurlijke macht?
Wat als deze charistmatische toename leidt tot een slechte theologie, waarbij de jongere verwachtingen van God krijgt, waaraan God niet wil, kan en zal voldoen?
Deze vragen kunnen leiden tot een geloofscrisis bij de jongere. Ik denk dat het belangrijk is dat, zelfs al gaan deze jongeren buiten jouw kerk om allerlei charismatische jeugddiensten houden, je als gemeente toch probeert om het contact met deze charismatische jongeren te behouden. Zelfs al zien ze jullie als gemeente als krachteloos, niet radicaal en lauw! Op deze manier, die soms een hoop geduld en genade kost, kan je als gemeente hen blijvend ondersteunen en pastorale hulp bieden wanneer dat nodig blijkt te zijn.
De komende vloedgolf
De toenemende charismatisering is als een vloedgolf die in de komende tien tot twintig jaar een overgroot deel van de evangelische en protestantse gemeenten in ons land gaat bereiken.
Hierdoor gaat ondanks sommige teleurstellingen de druk op de leiding van deze gemeentes om steeds charismatischer te worden alleen maar toenemen. Leidinggevenden van deze gemeentes zullen mijn inziens meer een meer geconfronteerd worden met deze wens naar meer kracht en uitingen van de Geest. Wellicht is het belangrijk om als leiderschap nu alvast bezig te gaan met de volgende vragen:
Waarom kom ik in mijn artikelen vaak met een reflectie en niet met handreikingen?
Ik kies er bewust voor om in mijn artikelen met een reflectie te komen en niet met slimme, snelle antwoorden. Volgens mij is het belangrijk dat we eerst eens goed gaan kijken en ontdekken wat er speelt. Daarbij denk ik dat die snelle antwoorden er op eerste gezicht niet zijn. De problematiek hiervoor is te complex. Binnen het thema 'charismatisering' heb je meestal te maken met mensen, die onlangs op een conferentie of tijdens een genezingsdienst het allermooiste in hun leven hebben meegemaakt en deze zegen aan iedereen gunnen. Aan de oppervlakte lijkt dit geweldig. Ondertussen spelen er vaak in de onderstroom en in hun onbewuste allerlei andere menselijke krachten mee, die tevens een veranderingsproces in de gemeente op gang willen zetten.
In de meeste gevallen is er, zowel bij het leiderschapsteam als bij de groep die een verandering wil, weinig tot geen inzicht in hun eigen onderstroom krachten, waardoor het gehele proces zeer troebel wordt. Hierdoor worden vaak meest basale menselijke motivaties, zoals angst en overlevingsdrang de regisseurs van het drama met alle gevolgen van dien!
Wat gebeurt er in evangelische gemeentes en in de levens van haar leden? Waar gaat het naartoe met deze beweging?
Mijn eerste twee artikelen gingen over mijn angst dat we aan het begin of misschien al midden in een grote secularisatie van evangelische jongeren zitten. Maar ik zie niet alleen de jongeren zich terugtrekken uit de gemeentes. Een ander fenomeen dat ik meen te zien, is dat ik ook oudere, volwassen christenen in mijn omgeving in grotere mate stilletjes door de achterdeur zie vertrekken.
Stel je voor...
“Ooit kwam je enthousiast tot (vernieuwd) geloof in een evangelische gemeente. Na vijf tot tien jaar lidmaatschap en deel te zijn van een huiskring groeide je uit naar een volwassen christen. Je kreeg al snel een aantal taken en een bepaalde verantwoordelijkheid binnen de gemeente.
Over de jaren heen werden deze taken en de verantwoordelijkheid alleen maar meer. Je kreeg zelfs een leidinggevende positie binnen de gemeente. Maar nu ben je eind veertig of halverwege de vijftig. Je kinderen zijn net het huis uit en je merkt dat je moe bent. Je durft het bijna toe te geven, maar je bent moe van al die taken en van alle verantwoordelijkheid binnen de gemeente.
Je bent zelfs een beetje moe van alle preken op zondagmorgen. Je begrijpt natuurlijk ook wel dat de preken iedereen, dus ook de beginnende christenen, moeten aanspreken, maar jou zeggen ze soms nog maar weinig. Je bent zelfs een beetje moe van de bruisende diensten en het vele enthousiaste zingen. Je wilt het eigenlijk niet toegeven, maar je bent een beetje uitgezongen.
Je hoeft niet meer voor de kinderen naar de kerk. Die gaan nu zelf wel naar de gemeente of misschien ook niet. Dus wat doe je? Je kijkt elkaar eens over de ontbijttafel aan op de zondagmorgen en je vraagt elkaar: “Zullen we vandaag een keertje niet gaan?” Voordat je het weet, kom je eerst nog eens in de twee tot drie weken naar de dienst. Langzaam voel je jezelf wegglijden van de gemeente. Ooit heb je aan het fundament van de gemeente gestaan. Je hebt jaren keihard meegebouwd aan de gemeente, maar nu ben je er voor je gevoel klaar mee. Stilletjes verdwijn je door de achterdeur.”
Is dit een herkenbaar verhaal? En zo ja, waarom gebeurt dit?
We hebben helaas geen duidelijke visie en groeiplan richting volwassen christenen
Ik denk dat één van de onderliggende problemen hiervan is, dat veel evangelische gemeentes geen duidelijke visie of een groeiplan voor volwassen christenen hebben.
Voor de niet-christelijke bezoeker hebben we een duidelijke visie: “We gaan je bij Jezus brengen en je helpen om tot geloof te komen.” Ook voor de nieuwe christen hebben we een duidelijke visie: “We gaan je onderwijs, pastorale begeleiding en toerusting geven, zodat je binnen onze gemeente kunt gaan uitgroeien naar een volwassen christen.” Maar wat is ons verhaal en onze visie ten opzichte van de volwassen christenen binnen de gemeente?
“Blijf vooral luisteren naar preken. Zing mee met de aanbidding. Blijf deel van een huisgroep en neem vooral veel taken en verantwoordelijkheid op je.”
Als dit onze boodschap voor hen is, zeggen wij eigenlijk hiermee dat wij niet over een visie en groeiplan voor hen hebben nagedacht. Is het dan niet logisch dat volwassen christenen deze leegte ervaren en tot de conclusie komen: “De gemeente heeft geen verhaal meer voor mij” en soms dan ook wegblijven?
De oneindige 'evangelische lus'...
Veel evangelische gemeentes zijn zeer sterk in wat ik de ’evangelische lus of loop’ noem. Een ‘loop’ is in het Engels een gesloten circuit. Binnen veel evangelische gemeente zitten we onbewust namelijk ook in een vorm van een gesloten circuit. Het is een lus die uit drie stappen bestaat en van stap 3 weer bij stap 1 begint. Misschien herken je deze evangelische loop wel…
Stap 1 - Mensen voor Christus winnen
De eerste stap van de evangelische lus is dat we mensen tot Christus willen zien komen. Hier richten wij ons op door middel van evangelisatie, laagdrempelige diensten en Alpha-cursussen.
Stap 2 - Mensen discipelen
De tweede stap van de evangelische lus is dat we mensen willen discipelen We bieden hen een vervolgcursus aan, nemen hen op in een huiskring, geven hen een kleine taak binnen de gemeente en nemen hen mee op reis richting volwassen worden in Christus.
Stap 3 - Mensen helpen om volwassen te worden in Christus
De derde en laatste stap van de evangelische lus is dat wij hen willen laten uitgroeien naar volwassen christenen met nog meer Bijbelstudie, steviger onderwijs en meer taken en verantwoordelijkheid binnen de gemeente.
Stap 1 - De lus begint weer opnieuw
Hierna begint de lus weer bij stap 1, waarbij er vaak van volwassen christenen gevraagd om zich te focussen op het ondersteunen van deze lus, zonder dat er gekeken wordt naar hoe zij zelf in hun geloofsleven verder kunnen groeien.
Hoe ondersteun je de continuerende, geestelijke ontwikkeling van volwassen christenen, zonder in de valkuil te vallen van nog méér onderwijs, nog méér diepgaande Bijbelstudies, nog méér aanbidding en nog méér taken en verantwoordelijkheid?
Hoe help je volwassen christenen om met God te wandelen?
Ik denk dat volwassen christenen naar dit verhaal verlangen:
“Jij kunt als Henoch, als Abraham, als Melchizedek met God wandelen. Hier hebben wij als gemeente een verhaal en een begeleidingsplan voor. Stel je voor, je staat nu op de berg, maar de bergkam gaat nog veel verder. Laat ons je meenemen naar deze waterval, dit ravijn, dé verborgen vallei, deze mysterieuze grot, andermans avonturen op de berg. Kom mee, de reis gaat door…”
* Durven wij in onze reis naar 2030 een nieuw verhaal te maken voor volwassen christenen, zodat de gemeente ook voor hen een blijvend oplaadpunt kan zijn?
* Durven wij onszelf af te vragen: wat houdt een oplaadpunt voor volwassen christenen in en mag dit er in de gemeente totaal anders uitzien dat het oplaadpunt voor beginnende christenen?
Het thema ‘geloofscrisis’ is iets dat dicht aan mijn hart ligt. Mede omdat ik dit zelf persoonlijk heb meegemaakt. Tegelijkertijd vermoed ik dat veel volwassen, evangelische christenen hier in de komende jaren ook tegenaan gaan lopen of misschien nu al tegenaan aan het lopen zijn. Namelijk dat je op een gegeven moment zo maar onverwachts of geleidelijk in een geloofscrisis terecht komt. Als dit gebeurt, weet je vaak niet wat je overkomt. Ooit heb je aan het fundament van de gemeente gestaan en nu voelt het alsof God je in een woestijn leidt en je daar alleen laat. De eerste veertig dagen heb je nog hoop, want Jezus werd ook niet langer dan veertig dagen verzocht.
Je krijgt te maken met existentiële geloofsvragen, waarbij er soms bijna, tot niks meer van het evangelisch geloof over lijkt te blijven.
Maar de weken worden maanden. De maanden worden soms jaren. God lijkt verdwenen. Je geloofshuis wordt tot op de grond toe afgebroken. Je krijgt te maken met existentiële geloofsvragen, waarbij er soms bijna, tot niks meer van het evangelisch geloof over lijkt te blijven.
Een eerste ‘evangelische’ reactie als zo’n proces in het leven van een bevriende christen plaatsvindt, is om die persoon aan te moedigen om toch gewoon maar door te gaan, hem of haar bemoedigende Bijbelteksten aan te bieden, te bidden, het als geestelijke strijd te zien of als een overwinning van de boze.
Maar wat als het de hand van God is, die dit teweeg brengt?
Ik weet van mezelf, dat toen mij dit overkwam, ik dacht dat ik de enige christen was die hier ooit mee te maken heeft gehad. Ik voelde me volledig alleen. In al mijn jaren in evangelische gemeentes en in evangelisch Nederland was mij nooit verteld dat dit mij ooit kon overkomen of deel zou zijn van mijn geestelijke ontwikkeling. Niks! Noppes!
Pas als je buiten de evangelische literatuur gaat kijken en terecht komt bij boeken zoals bijvoorbeeld ‘Stages of faith’ van James Fowler, ‘Chrysalis - hidden transformation in the journey of faith’ van Alan Jamieson en ‘Falling Upward - a spirituality for the two halves of life’ van de Katholieke priester Richard Rohr ontdek je dat deze nacht van de ziel, deze woestijntijd, deze afwezigheid van God en de afbraak van je geloofszekerheden een erkende fase in het geloofsleven van sommige christenen is.
Niet alle christenen gaan door deze geloofsfase heen. Soms omdat dit je gewoonweg niet overkomt. Soms omdat je dit bewust niet wilt laten overkomen. Degenen die hier niet doorgaan, lijken op eerste gezicht 'de bofkonten', omdat ze hierdoor niet door deze moeilijke woestijntijd heen hoeven te gaan. Op lange termijn missen zij hierdoor wellicht wel een belangrijk stuk verdieping in hun geloofsontwikkeling.
Mijn vermoeden is dat een groeiende groep christenen momenteel wel door deze fase gaat en ik verwacht dat deze groep in de komende jaren alleen maar groter gaat worden.
Soms is het geen werk van de duivel, maar een vervolgfase in je reis naar volwassenheid in Christus.
Als gelovige buitenstaanders komt deze fase van vertwijfeling en afbraak van geloofszekerheden vaak op ons over als een geestelijke strijd of als een overwinning van de boze. Wat moet je hier als leiderschap mee? Hoe kan je hier als pastoraal team voor of tegen bidden? Het ligt voor de hand om dit proces te ‘framen’ als iets negatiefs, een grote terugval, een overwinning van de boze. En soms is dit ook het geval. Soms gebeurt het dat jonge of oude christenen door deze strijd en twijfel hun geloof verliezen en dit nooit meer terugvinden. Maar dit hoeft niet altijd zo te zijn. Soms is het geen werk van de duivel, maar een vervolgfase in je reis naar volwassenheid in Christus.
Dit lijkt bijna onmogelijk! Hoe kan een periode van geloofstwijfel en afbraak van geloofszekerheden een vervolgfase in je reis naar volwassenheid in Christus zijn?
Toch wil ik je een ander scenario bieden. Een andere manier om dit proces te ‘framen’. Een ander verhaal dan het verhaal dat dit altijd het werk van de boze moet zijn:
"Stel dat het God Zelf is die op deze wijze zijn volk op individuele basis de woestijn inleidt om hen uiteindelijk van daaruit naar een nieuw land te brengen…"
Je zou het kunnen vergelijken met een rups die jarenlang deel is geweest van een evangelische rupsenkolonie en die zich op een gegeven moment intern geleid voelt om in een donker hoekje in een cocon te gaan hangen. Als evangelische gemeente kijk je naar deze persoon die vertrekt en vraag je je af: “Wat is er in hemelsnaam met deze fijne zuster of broeder aan de hand?” Het probleem is vaak dat deze persoon ook niet weet wat er met hem of haar aan de hand is.
Wij weten dat als in de natuur een rups zich gaat verpoppen in een cocon, dit niet het einde betekent, maar dat we na verloop van tijd een prachtige vlinder kunnen verwachten. Stel dat het in ons geestelijke leven ook zo werkt? Dat deel van het volwassen worden in Christus betekent dat je wellicht door een verpoppingsfase heen moet om als vlinder weer tevoorschijn te komen.
Wij weten dat als in de natuur een rups zich gaat verpoppen in een cocon, dit niet het einde betekent, maar dat we na verloop van tijd een prachtige vlinder kunnen verwachten. Stel dat het in ons geestelijke leven ook zo werkt?
Maar stel nou dat niemand je ooit iets over dit proces heeft verteld. Voor je gevoel heb je juist jarenlang tegen dit proces gevochten. Je hebt gebeden, gevast, je Bijbel bestudeerd, pastorale hulp gezocht of onder een glimlach alles ver naar beneden geduwd. Maar dan gebeurt het. Door een onverwachtse crisis geef je uiteindelijk moegestreden toe en vlucht je de cocon in. Hier in de cocon weet je je door God verlaten en ervaar je alsof je geestelijk helemaal dood gaat. Voor je gevoel wordt alles tot aan de grond toe afgebroken. En je hebt geen flauw idee wat er met je aan de hand is, dat je in een cocon zit en dat God je als een vlinder hier uit geboren wilt laten worden. Je weet helemaal niks meer. Het voelt zo hopeloos en verloren…
Wat ik zie gebeuren, is dat sommige christenen in deze coconfase hun hoop verliezen en hierdoor soms ook écht hun geloof in God verliezen. Sommigen hebben hier goed over nagedacht en besluiten dat een leven zonder (een) God logischer en beter voor hen is. Ze kunnen met opgeheven hoofd verder op hun reis van het leven. Anderen lijken te worden geknakt door deze pijn van Godverlatenheid, de (plotselinge) afbraak van al hun geloofszekerheden en het mogelijke verlies van christelijke vrienden. Met name deze laatste groep is een grote zorg die mij aan het hart gaat. Mijn vraag is: "Had het geloofsverlies van deze mensen voorkomen kunnen worden?" Stel dat ze deze fase van hun geloofsontwikkeling en het proces van de cocon beter begrepen hadden, meer inzicht hadden gehad in de context van hun ervaringen, iemand hadden gehad waarmee ze de pijn en de onzekerheid in al haar kwetsbaarheid konden delen, hadden ze dan misschien hun geloof niet verloren?
Dit raakt mij diep! Hoewel ik niet weet of dit proces altijd onomkeerbaar is, ben ik ervan overtuigd dat deze mensen zeker geholpen waren geweest als dit proces zich had kunnen afspelen in een omgeving vol begrip en acceptatie waarbij iemand hen hier op had voorbereid.
Hadden ze hier in de gemeente maar onderwijs over gekregen…
Hadden ze maar een of twee voorbeelden gekend van mensen die ook door dit proces heen waren gegaan…
Hadden ze maar een begeleider gehad om hen door dit proces heen te leiden…
Hadden ze maar…
Dan hadden ze na verloop van tijd misschien wel als vlinders uit hun cocon kunnen kruipen.
Mijn overtuiging is dat evangelisch Nederland deze vlinders heel hard nodig heeft.
Mijn overtuiging is dat evangelisch Nederland deze vlinders heel hard nodig heeft. Helaas is er momenteel een groot gebrek aan kennis en inzicht over geloofsontwikkeling en de verschillende geloofsfasen, waar je ook als evangelische christen door heen kunt gaan. Hierdoor worden veel christenen niet voorbereid op wat er eventueel in hun geloofsleven kan gebeuren. Hierdoor denken mensen vaak dat zij de enige zijn wanneer dit hen overkomt en missen zij de (pastorale) begeleiding die zij nodig hebben. Teveel evangelische christenen verliezen in de cocon echt hun geloof en wij missen helaas een groot aantal vlinders in evangelisch Nederland.
Ik begrijp dat dit artikel wellicht een hoop vragen zal oproepen. In een aantal vervolgartikelen zal ik uitgebreider over dit proces en over mijn eigen proces in verhaalvorm vertellen…
In mijn vorige artikel beschreef ik mijn zorg dat we aan het begin of misschien al midden in een grote secularisatie van evangelische jongeren zitten. Amerikaans onderzoek laat zien dat het evangelische beweging de Mozaïek generatie - de huidige 18-29 generatie – kwijtraakt, en dat ze niet terug komen. Mijn angst is dat dit ook al in ons land aan het plaatsvinden is, maar dat we hier nog te weinig oog voor hebben. We leven nu in een wereld waarbij ons christelijk geloof nog maar één van de vele verhalen is, die op jongeren afkomt en waarin wegfiltering second-nature is geworden. Hoe voorkomen wij dan dat ons Bijbels verhaal ook niet weggefilterd wordt?
Als antwoord op deze vraag wil ik specifiek naar het evangelische verhaal kijken. Dit doe ik omdat dit de christelijke wereld is die ik ken en waarin ik ben opgegroeid en in een bepaalde mate ook een vorm van verantwoordelijkheid voor ervaar…
Als een tegenbeweging op de vrijzinnigheid is de evangelische beweging een beweging geworden van ‘zeker weten’, ‘Bijbelgetrouw zijn’, ‘Bijbelvast’.
De evangelische theologie is niet in het luchtledige ontstaan. Het is net als elk andere theologische ontwikkeling ontstaan vanuit een evolutionair proces van reageren op de culturele ontwikkelingen in de maatschappij. Het theologische karakter van de evangelische beweging is voor een groot deel ontstaan als een tegenreactie aan het begin van de 20ste eeuw op de vrijzinnigheid in de VS en later ook in Nederland. Als een tegenbeweging op de vrijzinnigheid is de evangelische beweging een beweging geworden van ‘zeker weten’, ‘Bijbelgetrouw zijn’, ‘Bijbelvast’. De piketpaaltjes van onze overtuigingen staan muurvast in de grond. De lijnen van ons speelveld zijn getrokken. Het lijkt alsof we zeggen: “We begrijpen dat onze openbaring over wie God is, wat Zijn plan is en wat dat voor ons inhoudt over de eeuwen steeds duidelijker is geworden. Maar nu is het af! Binnen onze evangelische theologie is het klaar! We weten wat we geloven en waar we voor staan. We hoeven mensen alleen nog maar te leren wat wij zelf al weten. We hoeven zelf niet meer in onze theologie te veranderen.”
Dit is een begrijpelijke, maar verraderlijke constatering. De christelijke theologie is altijd voortschrijdend, evoluerend en reagerend op de cultuur waarin zij zich bevindt. We veranderen altijd, of we dit nu willen of niet. De vraag is: “Zoeken we bewust naar deze verandering of houden we krampachtig vast aan de zekerheid die wij menen te hebben gevonden?” Deze vraag is extra urgent. De opkomende, seculariserende generatie die nu of in de komende jaren wellicht door de achterdeur van de gemeente gaat vertrekken, heeft het van ons nodig heeft dat wij ruimte bieden voor hun levensvragen en als reactie hierop het Bijbelse verhaal op een nieuwe manier gaan vertellen. Ons verhaal moet de antwoorden gaan geven op de vragen die zij stellen en de wereld waarin zij leven.
Een belangrijke vraag die wij onszelf hierin moeten stellen, is: “Durven wij te luisteren naar de vragen die deze generatie stelt?” Het is daarna aan ons de taak om ons verhaal kloppend te maken. Hiermee bedoel ik niet dat het een volledig rondgebreid theologisch antwoord moet zijn dat alle verdere vragen overbodig maakt. Ik bedoel ermee dat ons verhaal een kloppend hart moet hebben. Er moet Leven in ons verhaal zitten, zodat zij ook door dit Leven aangestoken kunnen worden. Daarnaast moet dit verhaal ook voor hen kloppen. Het moet in hun belevingswereld geworteld staan.
We moeten juist op zoek gaan naar de menselijke elementen die ook in ons evangelisch verhaal zitten, zodat wij juist deze menselijke elementen hieruit kunnen wegfilteren.
Ik kan me voorstellen dat dit voor sommigen uit de oudere generaties zal voelen als water bij de wijn doen, een goedkoop marketing-trucje zelfs. Maar niets is minder waar. Het Bijbelse verhaal op een nieuwe manier vertellen betekent niet dat wij van de Bijbelse boodschap een menselijk verhaal moeten maken. Het is precies het tegenovergestelde. We moeten juist op zoek gaan naar de menselijke elementen die ook in ons evangelisch verhaal zitten, zodat wij juist deze menselijke elementen hieruit kunnen wegfilteren.
Ik begrijp dat deze zin enige uitleg vraagt...
Een christelijke overtuiging staat mijns inziens nooit los van de cultuur waarin christenen leven. In de Gouden Eeuw was het gewoon dat je als christen er slaven op na hield. Tot de jaren zestig was het gewoon dat je als blanke, evangelische voorganger in het zuiden van de VS meedeed aan de segregatie tussen blank en zwart en hier hele goede Bijbelse overtuigingen bij had. Terugkijkend hierop is het gemakkelijk om deze extreme voorbeelden niet aan het christendom te hangen, maar aan de cultuur van die tijd. Als dit voor het verleden geldt, waarom zou het nu in ons heden anders zijn? Moeten we wachten tot de theologiestudenten uit 2218 beschrijven hoe onze huidige geloofsovertuigingen vol verborgen culturele aspecten zaten?
Christenen vinden het gemakkelijker om het menselijke in het geloof te vinden, als ze het geloof willen beschermen. Christelijke betrokkenheid bij slechte dingen, zoals bijvoorbeeld de kruistochten, slavernij, kolonialisme, fascisme, enzovoort was natuurlijk menselijk. Maar de culturele of menselijke aspecten binnen onze geloofsovertuigingen zijn voor het grote deel veel kleiner. Deze menselijke, culturele aspecten zitten ook verborgen in onze evangelische theologie. Ze bepalen wellicht onze overtuigingen over vrouwen in de gemeente, hoe we omgaan met de schepping, hoe we omgaan met macht en leiderschap, hoe we omgaan met ethische dilemma’s. Het blijft een hele lastige klus om vakkundig en onpartijdig te kunnen onderzoeken wat werkelijke Goddelijke principes zijn en welke menselijke overtuigingen wij hierin mee hebben gekregen.
Ons evangelisch verhaal heeft wellicht een nieuw evolutionair proces nodig, waarin wij opnieuw durven reflecteren op onze geloofsovertuigingen.
Ik denk dat we deze uitdaging echter niet uit de weg moeten gaan. Sterker nog, ik geloof dat het verlies van nieuwe generaties er ons toe aanspoort. Willen wij ook van blijvende betekenis zijn voor deze Mozaïek generatie, dan moeten wij met ons evangelisch verhaal aan de slag. Ons evangelisch verhaal heeft wellicht een nieuw evolutionair proces nodig, waarin wij opnieuw durven reflecteren op onze geloofsovertuigingen. Met de hoop dat we deze generatie en vele toekomstige generaties een ‘beter’ verhaal kunnen vertellen en velen van hen binnen de gemeente een blijvend thuis kunnen bieden.
* Durven evangelische gemeentes in hun reis richting 2030 opnieuw te reflecteren op hun ‘Bijbelse’ verhaal en de menselijke geloofsovertuigingen die wellicht hierin verstopt zitten?
* Durven evangelische gemeentes ruimte te bieden voor de echte levensvragen van jongeren in de gemeente?
* Durven wij samen met hen op zoek te gaan naar een nieuw en ‘beter’ Bijbels verhaal als antwoord op hun vragen?
Het zat er aan te komen. Een Nederlandse vertaling van de Nashville-verklaring over de Bijbelse omgang met seksualiteit. De oorspronkelijke Engelstalige verklaring werd al 2017 uitgebracht in Nashville, de VS en ondertekend door meer dan 20000 prominente christelijke leiders. De Nederlandse vertaling is een initiatief van Arjan Baan, de directeur van stichting Heart Cry en de hersteld-hervormde seminariumdocent Piet de Vries. Naast dat het document over de huwelijkse relatie tussen man en vrouw gaat, spreekt de verklaring zich vooral uit tegen homoseksualiteit en het transgender zijn.
Hoewel ik begrijp dat de schrijvers van deze verklaring volledig overtuigd zijn van hun eigen Bijbels gelijk en dat zij menen te handelen uit hun liefde voor het Woord en uit hun angst voor onreinheid binnen de kerk, schaam ik mij voor deze actie en voor de christelijke leiders die dit ondertekenen.
Waarom schaam ik mij?
Ik schaam mij, omdat deze verklaring komt in de naam van het christelijk geloof, waar ik deel van ben...
Ik schaam mij, omdat zij hiermee zeggen dat geen enkele christen zich meer als homoseksueel, lesbienne of transgender mag identificeren... (artikel 7)
Ik schaam mij, omdat zij hiermee bewust deze broeders en zusters weer terug de kast injagen...
Ik schaam mij diep richting de gelovige ouders, wiens kind transgender is en die nu door de macht van christelijke leiders dit niet meer als transgender mogen benoemen, die het proces van hun kind niet meer als transgender mogen positioneren. “Hoe dan wel?” is de vraag die overblijft...
Ik schaam mij diep richting mijn homoseksuele mede-gelovigen, die zich niet meer als homoseksueel mogen positioneren. En dus als ze getrouw willen zijn op zoek moeten naar een nieuwe omschrijving...
Ik schaam mij diep voor het geweld van deze handtekeningen, voor de macht van de christelijke leiders, de dominees, de predikanten en de voorgangers die met hun handtekening hun positie en invloed inzetten en macht uitoefenen en hiermee kwetsbare broeders en zusters in de naam van heiligheid nog verder de anonimiteit injagen...
Ik schaam mij diep richting de christelijke ouders die worstelen met de geaardheid van hun kind en voor wie het nu nog moeilijker wordt om als christelijke ouders hier goed op te reageren...
Ik schaam mij voor de stelligheid van de schrijvers, waarmee ze verklaren dat ‘Bijbelgetrouwe’ christenen niet van mening mogen verschillen over homoseksualiteit en transgenderisme. (artikel 10)
Ik schaam mij ervoor dat ze in de naam van ons christelijk geloof eigenlijk zeggen: “Als je er niet hetzelfde over denkt als wij, ben je geen getrouwe christen.”
Ik schaam mij voor hun oordeel over andere christenen, zowel binnen als buiten de LGTBQ+ gemeenschap...
Ik schaam mij omdat er niets goeds en opbouwends uit deze verklaring kan en zal komen...
Ik schaam mij voor de schade die deze Nederlandse verklaring en alle ondertekeningen gaat aanbrengen aan de kwetsbare doelgroep waar het over gaat...
Ik schaam mij diep richting mijn niet-christelijke vrienden die hierdoor nog verder van Jezus komen te staan...
Ik begrijp dat deze schaamte iets over mij zegt. Doordat ik mij hierover schaam, betekent niet dat alle christenen zich hierover hoeven te schamen. Het gaat over mij en mijn schaamte. In dit artikel wil ik mijn verdriet over deze actie uiten, omdat ik denk dat schrijvers en ondertekenaars van deze verklaring geen zicht hebben op hetgeen ze losmaken en verder kapotmaken.
Deze verklaring richt zich met name op de LGTBQ+ mensen binnen de christelijke kerk. Mijn inziens gaat het hier om een (kleine) groep kwetsbare christenen (en hun ouders), die vaak al heftig worstelen met hun geaardheid en hun geslacht. Een groep voor wie het vaak al zeer lastig is om een blijvend plekje binnen de kerkelijke gemeenschap te vinden.
Nu mag je wat mij betreft als christelijke leiders van alles vinden over de Bijbelse overtuiging ten aanzien van homoseksualiteit en het transgender zijn. Laten we het gesprek hierover zeker aangaan, maar dan wel binnen een veilige setting voor de LGTBQ+ mede-christenen in ons midden! Laten we op zoek gaan naar de hoogste en beste weg om als christelijke leiders te bewandelen, in plaats van het hiermee alleen maar moeilijker en pijnlijker voor deze (kwetsbare) groep te maken.
Ik vermoed dat al deze christelijke leiders, die dit ondertekend hebben, anders zouden handelen, als het om hun eigen kinderen of kleinkinderen zou gaan. Als je kleinkind je met tranen in de ogen vertelt, omdat hij bang is voor jouw afwijzing, dat hij in een verkeerd lichaam geboren is of dat hij homoseksueel is, kom je dan met deze verklaring op de proppen? Of reageer je anders? Wellicht meer liefdevoller… genadiger… met je armen wijd….Tenminste dat mag je hopen van je opa! Hopelijk is daar dan ineens een hogere, betere en liefdevollere weg dan het voorlezen van deze Nashville-verklaring aan je kind of kleinkind.
Ik hoor nu al de reacties op dit artikel: “Nee, Matthijs – je begrijpt het niet goed. Er is een groot verschil tussen het ons als christenen duidelijk uitspreken over wat de Bijbel te zeggen heeft over homoseksualiteit en het transgenderisme en de veilige pastorale context, waarin we als leiders liefdevol en zorgzaam met de LGTBQ+ broeders en zusters omgaan.” (of hoe we hen dan ook gaan noemen, want zo mogen deze christenen zich niet meer positioneren!)
Ik vraag af of dat wel mogelijk is. Denk je niet dat al onze geliefde LGTBQ+ broeders en zusters deze handtekeningen gaan bestuderen en zich daardoor nog onveiliger voelen binnen jouw ogenschijnlijk veilige, pastorale context?
Jezus geeft zijn leerlingen de opdracht: “Heb God lief boven alles en je naaste als je zelf.” Net als andere mensen, hebben ook deze christelijke leiders zichzelf lief. Als hun kind hen zou vertellen dat ze homo of lesbienne zijn, als het dus henzelf persoonlijk in hun eigen leven zou raken, dan zou daar hopelijk een andere reactie op volgen dan deze Nashville-verklaring. Hopelijk reageer je dan als leider op een genadevolle en liefdevolle manier richting je eigen kind.
Maar nu gaat het om iemand anders kind!
Al deze homoseksuele en transgender christenen, die in deze verklaring worden aangesproken, zijn andermans kinderen.
Nu gaat het om de onbekende naaste – die onzichtbare LGTBQ+er die niet tot je eigen kind of kleinkind behoort, maar die wellicht wel deel van je gemeente is.
Mag je als christelijke leider vanuit je Bijbelse overtuigingen en je angst voor onreinheid in de gemeente op deze manier stelling innemen over je naaste?
Al deze leiders die de verklaring ondertekend hebben of in de komende weken nog gaan ondertekenen, zou ik de volgende vraag willen stellen:
“Zou je deze verklaring aan je kind of kleinkind voorlezen, als hij of zij je vertelt dat hij homo, lesbienne of transgender is? Of zou je liefdevoller reageren?”
Laten we in Jezus Naam liefdevoller reageren…
Laten we niet alleen onszelf, onze kinderen en onze kleinkinderen liefhebben, maar ook de onzichtbare LGTBQ+ naaste, die jouw handtekening zeker gaat lezen!
Een tijdje geleden werd ik gevraagd om met het leiderschapsteam van een evangelische gemeente over hun visie voor 2030 na te denken. Welke tendensen zien wij plaats vinden? Wat gebeurt er in evangelische gemeentes en in de levens van mensen? Waar gaat het naartoe?
Over de komende maanden wil ik als vervolg hierop een aantal zorgen delen die ik persoonlijk heb omtrent de toekomst van evangelische kerken en gemeentes in ons land. Naast alle mooie en vele positieve dingen die hier plaats vinden, zie ik ook een aantal tendensen waar ik me zorgen over maak en die ik wil delen met de hoop dat ik me of druk maak over niks, of dat er hier een gesprek op gang over kan komen. Dus laten we beginnen…
Veel van deze jongeren ervaren dat ze hun grootste levensvragen in de kerk niet mogen of kunnen stellen.
De eerste zorg die ik meen te zien, is een toenemende secularisatie onder een bepaalde groep van evangelische jongeren. Misschien ken je het boek ‘You lost me’ van David Kinnaman, directeur van de Barna Group, één van de voornaamste christelijke onderzoeksbureaus in de VS. In zijn boek beschrijft David Kinnaman waarom de (evangelische) kerk in de VS momenteel een groot aantal van hun jongeren verliest. Het gaat hier met name om de 18 tot 29 jarigen, ook wel de Mozaïek generatie genoemd. Volgens het onderzoek van Kinnaman verlaat 59 procent van deze generatie de kerk en zorgt zo voor een demografisch zwart gat in de kerk in de VS.
Natuurlijk is het zo dat deze leeftijdsgroep al langer bekend staat als dé leeftijdsgroep waarin mensen de kerk verlaten, maar in het verleden kwamen veel van hen later gelukkig wel weer naar de kerk teug. Volgens Kinnaman is dat deze keer niet automatisch het geval. Hoewel iedere Mozaïeker zijn of haar eigen redenen heeft om de kerk te verlaten, lijkt hun overkoepelende boodschap vaak hetzelfde te zijn, namelijk: “Je bent mij kwijt geraakt, omdat hetgeen waar de kerk voor staat in mijn ogen niet meer klopt.” Veel van deze jongeren ervaren dat ze hun grootste levensvragen in de kerk niet mogen of kunnen stellen. In plaats daarvan keren zij zich tot technologie, de huidige cultuur en hun leeftijdsgenoten voor antwoorden over de grote levensvragen over wetenschap, levensstijl, seksualiteit en cultuur.
Mijn zorg is dat ditzelfde verschijnsel ook in de evangelische kerken en gemeentes in ons land aan het plaatsvinden is en dat dit in de komende jaren alleen nog maar gaat toenemen. Naar mijn weten zijn er met betrekking tot ons land op het moment nog geen concrete cijfers over dit fenomeen, maar ik zie het al wel gebeuren in evangelische gezinnen in mijn naaste omgeving. Met enige regelmaat kom ik als rondreizende spreker na afloop van een dienst in gesprek met bezorgde ouders die tegenover mij hun zorgen uiten over hun kinderen die niet meer geloven en daarom ook niet meer mee willen naar de gemeente. In de jaren 60 tot 80 van de vorige eeuw vond er een grote secularisatie plaats in de traditionele kerken. Ik ben bang dat de evangelische beweging nu aan de beurt is. We hebben onder andere te maken met de eerste ‘internet en mobiele telefoon’ generatie. In bepaalde gemeentes worden deze jongeren al de ‘blauwe gloed’ generatie genoemd – vanwege de blauwe gloed van hun mobiele telefoons op het balkon tijdens de dienst.
Binnen dit nieuwe gewoon moeten we als kerken bezig met de vraag: hoe voorkomen wij dat ze ons Bijbels verhaal wegfilteren?
Deze secularisatie onder de 18 tot 29 doelgroep heeft volgens mij voor een belangrijk deel te maken met de vraag: “Hoe gaan wij als christenen om met de Bijbelse boodschap?” Tot voor kort was het ‘normaal’ dat je als jongere jouw overtuigingen aanpaste aan de verkondiging in de dienst en het Bijbelse onderwijs in de gemeente. Je zou de verkondiging kunnen vergelijken met een koekjesvorm. Net zoals het deeg zich laat vormen door de koekjesvorm en je zo allemaal dezelfde koekjes krijgt, zo liet ik mij en mijn generatie vormen door het Bijbelse verhaal in de gemeente. Het was als vanzelfsprekend dat je als je jonge christen je aanpaste aan het grote verhaal in de Bijbel. Tegenwoordig lijkt de (onbewuste) denkwijze omgekeerd te zijn: “Ik pas mij niet meer aan het verhaal aan. Het verhaal moet bij mij passen. Het verhaal moet voor mij kloppen.”
In plaats van het grote verhaal als koekjesvorm werkt het verhaal nu als een elastiekje dat je om je arm meedraagt. Christelijke jongeren dragen vaak meerdere elastiekjes om hun arm. Op zondagmorgen dragen ze het christelijke elastiekje. Op school dragen ze het seculiere elastiekje. Ze hebben geleerd om verhalen te filteren. Dagelijks komen er honderden verhalen via Snapchat, Instagram, Whatsapp, Facebook, Netflix, internet en andere sociale media bij hen binnen. Ze hebben moeten leren omgaan met fake news en voortdurende reclameboodschappen. Filteren is een absolute noodzaak. Ons Bijbels verhaal is maar één van de vele verhalen die op hen afkomt. Dit is niet te veranderen of terug te draaien. Dit is deel van het nieuwe gewoon dat buiten onze kerkelijke macht en invloed ligt. Binnen dit nieuwe gewoon moeten we als kerken bezig met de vraag: hoe voorkomen wij dat ze ons Bijbels verhaal wegfilteren?
- wordt vervolgd -
Als jonge tiener woonde ik vlak bij het strand van Kijkduin. Regelmatig ging ik met mijn vader en mijn broers in de herfst in de zee zwemmen. Het liefst als er grote, wilde golven waren en het zeewater nog lekker warm was. Voordat we de woeste zee in mochten, hield mijn vader altijd zijn riedeltje: “Pas op voor de stroming. Zorg dat je altijd kunt blijven staan. Kom niet te dicht bij de golfbrekers. Blijf alert op elkaar en zorg dat je voortdurend oogcontact met elkaar houdt.” Het riedeltje konden we dromen en toch werd het elke keer verteld. Zuchtend zeiden we: "Ja, pa…" en konden wij het avontuur laten beginnen. We lieten ons meesleuren door de hoogste golven en kwamen in de "wasmachine" van de golf terecht, die ons soms keihard op het schurende zand gooide. Soms miste je de golf net. Soms lag je precies goed en bodysurfde je heel snel richting het strand. Na elke golf keek je om. Was iedereen er nog? Gaat het goed? Niemand tegen het zand geklapt? Je keek uit naar elkaar. Je waarschuwde elkaar als de stroming te sterk was of de golfbreker te dichtbij leek. Mooie tijden… En ik betrap mijzelf erop dat, als ik nu met mijn kinderen in de herfst ga zwemmen, ik precies hetzelfde riedeltje vertel. Dank je wel voor je al tips, pap!
De ‘Jij bent bitter’ kaart trekken
De afgelopen maand heb ik mij een beetje als een 'oude' man op het strand gevoeld. Door middel van acht artikelen heb ik een aantal veiligheidswaarschuwingen willen meegeven voor de zwemmers in de wilde en woeste golven van de Geest. Dit is mij niet altijd in dank afgenomen. Er is veel op de man gespeeld. Ik ben beticht van een heksenjacht. Met regelmaat is de "Jij bent bitter" kaart of de "Jij schrijft vanuit je pijn" kaart getrokken. Ik begrijp dat ook wel. Zodra je de motivatie van een schrijver omver kunt halen, hoef je zijn inhoud ook niet meer serieus te nemen. Ik denk dat veel reageerders niet weten dat ik zelf een fervent zwemmer in de wildheid van de Geest ben. Persoonlijk zoek ik dit meer binnen het Keltisch Christendom, maar daar is ook genoeg van Gods Geest te beleven en te ervaren...
“Matthijs, ben je bitter? Schrijf jij vanuit je pijn?” Op zich zijn dit goede vragen. Om eerlijk te zijn ervaar ik dit helemaal niet. Mensen die mij kennen, weten dat ik een positief en optimistisch mens ben. Liggend in de woeste golven van de Geest en kijkend naar het strand raakt het mij diep, als ik mensen in problemen zie komen in de charismatische golven in christelijk Nederland. Niet omdat deze charismatische golven verkeerd of fout zouden zijn, maar omdat niemand deze mensen het riedeltje van mijn vader heeft verteld. Terwijl een aantal leiders in al hun enthousiasme en hun grenzeloze passie deze mensen uitdagen om steeds dieper de zee in te gaan, zie ik mensen in het geweld van de golven door de stroming worden meegesleurd. Ik zie hen dichtbij de golfbrekers komen. Ik zie hen tegen het zand aanslaan als een golf hen ondertrekt en in een wasmachine effect gooit. Ik zie zelfs mensen verdrinken. Betekent dit dat niemand meer in de zee van Gods Geest mag zwemmen? Nee, natuurlijk niet! Wat zou dat zonde zijn! Als fervent zwemmer begeef ik mij hier ook en probeer zo nu en dan nog steeds een hoge golf mee te pakken.
Gebrek aan bescherming
Wat wil ik dan wel? Ik zou willen zien dat wij naast de geweldige avonturen en alle geestelijke highs ook oog hebben voor de worstelende zwemmers onder ons en hen beschermen. Ik mis in een bepaalde mate deze bescherming op het gebied van gebedsgenezing en het verlangen naar meer van de Geest. Hierdoor raken mensen soms beschadigd en dat doet mij pijn. “Schrijf je vanuit pijn, Matthijs?” Ja, ik schrijf vanuit pijn. Maar niet vanuit mijn eigen, persoonlijke pijn. Ik schrijf vanuit de pijn van mensen die, terwijl ze zoeken naar genezing, ervaren dat ze slechts meer beschadigd raken. Naast alle leuke en ook mindere leuke reacties op de artikelen, heb ik van een aantal mensen diep trieste verhalen gehoord over hun pijnlijke ervaringen in hun zoektocht naar genezing en hun verlangen naar meer van de Geest. Deze verwonde en beschadigde mensen zijn het die mij ertoe drijven om als een 'oude' man richting de zwemmers in de zee mijn riedeltje te roepen.
Weinig reflecterend vermogen
“Maar heeft dit wel zin? Denk je dat deze artikelen iets teweeg gaan brengen?” Ik ben bang van niet. De evangelische en charismatische beweging in Nederland, waar ik oprecht van houd, staat in het algemeen helaas niet bekend om haar reflecterend vermogen. Een kanttekening wordt al snel als kritiek gezien en kritiek zien wij als geloofsondermijnend. Geloofsondermijnend gedrag moet boven alles voorkomen worden! Ik vermoed dat bepaalde mensen mijn acht artikelen als een geestelijke strijd gezien hebben. Het motto is dan: “Zwijgen, wachten tot de storm overwaait en daarna doorgaan als tevoren.” Hetzelfde zien wij nu gebeuren bij de verdrietige val van Bill Hybels. Jarenlang heeft Bill en zijn gedachtegoed de evangelische beweging en veel van haar gemeentes mogen beïnvloeden. Sommige gemeentes hebben hun hele werkwijze op zijn gedachtegoed gebouwd. We hebben hem in ons land zowel veel invloed als een groot podium gegeven. Nu hij officieel door zijn eigen oudstenteam bestempeld is als "iemand die op het gebied van grensoverschrijdend gedrag gezondigd heeft", zwijgen wij en hopen wij dat de storm overwaait. “Vooral niks doen…” is het credo. “Over een paar maanden is iedereen alles vergeten en gaan we weer verder.” Waarom klinkt er geen roep in evangelisch Nederland met de vraag: “Wat kunnen wij van dit trieste einde van Bill Hybels bediening leren en hoe kunnen wij voorkomen dat dit andere leiders overkomt?” Wij zijn dus stil, omdat stilte onze overlevingsmodus is. Deze stilte heb ik ook rondom mijn artikelen ervaren. Naast twee hele goede inhoudelijke reacties van zowel Olaf ten Napel als Bert Panhuise (dank daarvoor!) is het stil geweest. En dat zal het ook wel blijven, vermoed ik.
Vooral positief blijven…
We zijn in het algemeen binnen evangelisch en charismatisch Nederland zo geënt op de positiviteit van onze boodschap dat elke kritische kanttekening gelijk als afbrekend wordt gezien. En afbrekend zijn is het ergste wat je kunt doen, want als beweging zitten we zelfs na veertig jaar nog helemaal in de opbouwfase. Alles moet opbouwend zijn. Daarin trappen wij helaas in de leugen dat positiviteit automatisch altijd opbouwend is en dat een kritische noot vanzelfsprekend altijd afbrekend is. Terwijl, als wij hier goed over nadenken, wij ons realiseren dat het soms misschien wel precies andersom kan zijn.
Als beweging zijn wij niet alleen geënt op de positiviteit. We zijn ook sterk gericht op het heden en op de toekomst. Hierdoor leren wij onvoldoende van de lessen uit het verleden. We vragen ons niet en publiek af “Wat kunnen wij leren van het einde van een leider zoals Bill Hybels?” of “Welke lessen waren er te leren van de introductie van de Toronto Blessing in ons land 25 jaar geleden? En hoe voorkomen we het risico om 25 jaar later weer dezelfde fouten te maken door enthousiaste mensen, die er toen niet bij waren?” Maakt mij dit bitter? Nee, maar ik kijk ernaar en ik zie tussen alle goede dingen, die er zeker gebeuren, mensen beschadigd raken en dat raakt mij!
Mijn riedeltje
Dus daar sta ik dus aan de kant van het strand te roepen. Ik zal nog één keer mijn riedeltje herhalen en dan (voor even) zwijgen.
1. We moeten voorzichtig omgaan met het aanbieden van genezing. Hierdoor krijgen (chronisch) zieke christenen soms ten onrechte hoop. Het is belangrijk om hen de pastorale zorg en begeleiding te bieden, met name als ze niet genezen.
2. We moeten mensen helpen om de juiste balans te vinden tussen het blijven zoeken naar hun genezing en het aanvaarden van hun ziekte als deel van deze gebroken wereld.
3. We moeten ons bewust zijn dat de vorm, waarin wij de genezingsdiensten gieten, er inherent voor zorgt dat er tijdelijke, menselijke genezingen ontstaan, waardoor zieke christenen zich ineens even beter kunnen voelen, heel veel hoop krijgen, om kort daarna zwaarder teleurgesteld te raken.
4. We moeten de juiste mate van veiligheid bieden rondom dit thema van genezing en wellicht meer aandacht besteden aan het Bijbelse principe van bidden van genezing door de oudsten in de gemeente dan het promoten van de massale en anonieme setting van een genezingsdienst.
5. We moeten geen collectes doen tijdens genezingsdiensten, omdat er een grote kans bestaat dat deze zieke mensen nog in een onderhandelingsfase met God zitten en hierdoor financieel ook nog eens in problemen kunnen komen.
6. We moeten voorzichtig omgaan met onze uitleg waarom God een zieke persoon wel of niet geneest. Vooral het element "geloof" speelt hierin een dubieuze rol. Het is te gemakkelijk om de schuld van het niet-genezen bij de zieke christen neer te leggen, waardoor deze persoon niet alleen ziek blijft, maar ook nog eens met een schuldgevoel naar huis gaat.
7. We moeten ons bewust zijn dat de podiumcultuur en de vorm van onze genezingsdiensten een extra druk op de leider legt die deze diensten organiseert. Niet elke leider kan hier even wijs en goed mee omgaan. De geschiedenis leert ons dat zowel in het buitenland als in ons land leiders hierdoor vallen en niet meer opstaan. We moeten onze leiders hierin tegen henzelf en tegen deze druk beschermen.
8. We moeten voorzichtig zijn met het zomaar opleggen van handen en het doorgeven van geestelijke imparties (het overbrengen van de kracht, of zoals ze vaker zeggen ‘de Geest’, waardoor er van alles lijkt te gebeuren), omdat wij niet kunnen garanderen dat de bidder ook niet iets van zijn of haar eigen zielskrachten of zelfs in een uitzonderlijke situatie een verkeerde geest doorgeeft.
9. We moeten zieke christenen helpen om door alle fasen van rouw te gaan, inclusief de fase van boos zijn op God. We hebben kerken en gemeentes nodig die een veilige plek kunnen bieden, waar christenen hun boosheid en woede kunnen uiten en de emotie echt goed kunnen doorvoelen.
Natuurlijk realiseer ik mij dat we helemaal niks 'moeten'. Ik ben maar iemand die met zijn voeten in het water staat te roepen. Betekent mijn geroep dat je niet meer mag spelen, zwemmen of surfen in de golven van de Geest? Absoluut niet! Ga en geniet ervan, maar houd wel een oogje voor elkaar open. Ga zorgvuldig en voorzichtig met elkaar om en kijk na elke grote golf of het met iedereen goed gaat en of iedereen er nog is.
Zo, nu stap ik van het strand af en ga zelf de golven weer in…
Binnen christelijk Nederland zijn er heel veel verhalen waar we ons niet bewust van zijn. Dingen die we indirect onszelf en anderen vertellen over gelovig zijn, goed of slecht zijn en überhaupt mens zijn. Dit is wat er vaak gebeurt rondom de rol van mensen met een beperking binnen geloven en de kerk. Dit soort overtuigingen of verhalen ontstaan echter niet alleen door wat we (niet) zeggen. Ze ontstaan ook door wat we zien. Wat zien we van mensen met een beperking binnen christelijk Nederland? Waar zien we onze christelijke broers en zussen in rolstoelen, met een verstandelijke beperking, of met blindengeleidehond?
Het antwoord is voor mij nog te vaak: tijdens gebedsgenezingsdiensten. Dit zeg ik niet omdat ik denk dat genezingsdiensten altijd slecht zijn. Het probleem ontstaat pas als genezingsdiensten dé plek zijn binnen christelijk Nederland waar mensen met een beperking het podium krijgen. Het is problematisch als mensen met een beperking alleen zichtbaar worden binnen een verhaal waarbij ze genezen moeten worden. Dan lijkt het ‘gebroken vaas verhaal’ namelijk de enige waarheid te zijn. Te vaak krijgen mensen met een (ernstige) beperking alleen het woord en de spotlight om ofwel te vertellen over hun ziekteproces, te vragen voor genezing of te vertellen over hun genezing. Dit geldt niet alleen voor genezingsdiensten, maar ook voor christelijke sprekers die zichtbaar een handicap hebben.
Het problematische verhaal
Gelukkig gebeurt dit niet overal. Binnen allerlei kerken en organisaties zijn mensen met een beperking actief in verschillende rollen. Dit wil ik absoluut niet ontkennen. Noch wil ik per se zeggen dat minder mensen met een beperking naar gebedsgenezingsdiensten zouden moeten gaan. Wat ik duidelijk probeer te maken is dat het problematische verhaal van beperking niet alleen uit de gebedsgenezingswereld komt. Het is niet hun probleem, het is ons probleem. Wat doen wij binnen onze kerk en jeugdgroepen om meer ruimte te geven aan mensen met een beperking? Op welke manieren proberen we actief deze mensen niet als medelijden-verdiende “patiënten” te zien, maar als mensen die net als wij ons dingen kunnen leren en ons kunnen leiden?
In de Bijbel vinden we namelijk een God die niet alleen gehandicapte mensen geneest, maar ze ook uitkiest om belangrijke rollen in te nemen binnen Zijn plannen. Paulus, de grote apostel, reist en bekeert mensen gebukt onder fysieke klachten, waaronder een ‘doorn in het vlees’ – of het een ziekte was of niet, een echte beperking voor hem. Jacob kreeg zelfs van God een beperking voordat hij ook de naam ‘Israël’ kreeg. En neem dan Mozes, de man die het hele volk uit Egypte leidt. Ondanks het feit dat alle grote Mozes-films dit op tactische wijze over het hoofd zien, had hij een ernstig spraakprobleem. Een smoesje uit lafheid? Nee, het feit dat Aäron uiteindelijk voor Mozes blijft spreken, laat zien dat het meer was dan dat. Wat een beperking om te hebben in een cultuur waar retoriek zo belangrijk was. Ik kan me ergens heel goed voorstellen waarom Mozes dacht dat hij het niet kon. Een beperking hebben, maakt heel onzeker.
Toch vinden we in Exodus een God die onze fysieke en mentale handicaps helemaal niet als beperkingen ziet. Sterker nog, als Mozes tegen God zegt: “Neemt u mij niet kwalijk, Heer, maar ik ben geen goede spreker. Dat is altijd zo geweest, en daar is geen verandering in gekomen nu u tegen mij, uw dienaar, gesproken hebt,” antwoordt Hij: “Wie heeft de mens een mond gegeven? Wie maakt iemand stom of doof, ziende of blind? Wie anders dan ik, de Heer? Ga nu.”
Identiteit in de beperking
Een deel binnen in mij vindt deze tekst moeilijk, omdat ik zo gewend ben te denken dat als mijn beperking van God komt dat betekent dat ik slechter ben dan andere christenen en dat mijn gehele identiteit in die beperking ligt. Toch zien we hier iets heel anders. God geneest, interessant genoeg, Mozes niet. Zijn onvermogen tot praten blijft onveranderd nu hij met God praat en Mozes ziet dit als een grote beperking. Zo kan hij God toch niet dienen? En wat zegt God vervolgens: “Ik heb jou gemaakt, precies zoals je bent met alles wat je wel kan en alles wat je niet kan en Ik zeg: Ga. Ik ben bij je.”
In deze tekst zien we een God die Zich openbaart als de Schepper van al onze fysieke en mentale handicaps, groot en klein, en weigert deze als beperkingen te zien. Hij kiest Mozes voor wie Mozes is. Niet ondanks of vanwege zijn spraakprobleem. God behandelt mensen met een beperking helemaal niet anders. Hij ziet het niet als beperkingen op dezelfde manier als wij doen. Als Zijn kerk zouden wij dat voorbeeld moeten volgen. Stel je voor dat in meer en meer kerken mensen met een fysieke of mentale beperking ook actief in de oudstenraad, op de preekstoel en in de aanbiddingsband zouden mogen zitten. In Schotland heb ik met blinde, dove en autistische muzikanten gewerkt en hoewel het misschien een “extra investering” kost, klinkt het super!
Mensen met beperkingen, hoe ernstig ze ook lijken, kunnen veel meer dan we denken. Hiermee bedoel ik niet dat ze veel meer op “ons” kunnen lijken, maar dat ze juist in hun verschillende beperkingen ons zoveel te bieden hebben. Wij moeten dit als kerk beter leren zien. We moeten ons durven laten verrassen en durven laten confronteren. We zijn allemaal beperkt, allemaal imperfect en kunnen allemaal op verschillende vlakken dringend genezing gebruiken. Dit betekent echter niet dat we pas waardevol zijn, in het beeld van God gemaakt zijn en belangrijke taken hebben binnen de kerk en het koninkrijk van God als we genezen en perfect zijn. Waarom zou het voor mensen met een meer zichtbare beperking anders moeten zijn?
Stel dat we...
Stel dat we een kerk zijn waarin het de gewoonste zaak van de wereld is dat mensen met een spraakmachine de wekelijkse Bijbeltekst voorlezen. Dat een persoon met autisme op haar eigen manier de aanbidding leidt, ook al is dat niet zo “gestroomlijnd”, “gepland” of “flitsend”. Dat we met z’n allen de tijd zouden leren nemen om te luisteren naar de preken en inzichten van een persoon die door vergevorderde MS niet zo goed meer kan praten. Dat we theologische opleidingen toegankelijker zouden maken voor mensen met ADD, doofheid of blindheid. Dat alle kerken en christelijke conferenties helemaal rolstoel-vriendelijk zouden zijn. Dat we theologie zouden schrijven en preken waarbij we bewust nadenken over hoe het overkomt op mensen met een beperking.
In zo’n wereld zouden gebedsgenezingsdiensten al veel van haar problematischere kanten kwijtraken. In zo’n wereld zou een verlangen naar genezing namelijk niet betekenen dat dit het toneel is waarop de persoon met een beperking zichtbaar is en waardoor hij of zij bepaald wordt. Het is dus goed om als kritische vriend te kijken naar wat er binnen de evangelisch-charismatische gebedsgenezingswereld gebeurt. Maar de impact van deze beweging op de ervaring van christen-zijn met een beperking is een heel klein deel van het verhaal.
Blinde vlekken
Het is gemakkelijk om de blinde vlekken en problemen aan te wijzen bij de gebedsgenezingswereld. Maar heel christelijk Nederland, ook bijvoorbeeld de reformatorische en progressieve hoek, speelt een rol en heeft verantwoordelijkheid.
Ik zou je willen uitdagen om net als ik na te denken over de vragen: Wat is de balk in het oog van mijn kritiek richting de gebedsgenezingsdiensten? Welke blinde vlekken houd ik in stand door naar iemand anders te wijzen? En wat kan ik doen om mezelf en mijn kerk bewuster te maken van de onbedoelde afwijzing van mensen met (ernstigere) beperkingen?
Deel 2 in de drieluik over 'disability theology' - Katie Vlaardingerbroek
In Genesis begint het verhaal van de mens met een prachtig beeld: wij krijgen adem ingeblazen door God. Wij zijn allemaal gemaakt naar het beeld van God zelf. Dit maakt mensen inherent waardevol en kostbaar. Zelfs na de zondeval, als Adam en Eva de Hof van Eden verlaten, blijven mensen het beeld van God met zich meedragen. De meeste theologen zullen zeggen dat een deel van onze connectie met God gebroken is, maar dat we ook nog steeds aan God kunnen spiegelen.
De Bijbel geeft ons echter niet een kant-en-klaar-antwoord waarin wij mensen op God lijken. De meeste theologen probeerden deze vraag te beantwoorden door te kijken naar de vaardigheden die mensen anders maken dan dieren: rationaliteit, bewustzijn, relaties kunnen aangaan, keuzes kunnen maken. In deze eigenschappen, in de menselijke kracht, zagen zij God terug. En we denken nog steeds onbewust langs deze lijnen.
Een perfect beeld
Ook al hebben we een God die Zichzelf aan het kruis openbaarde in zwakte, vernedering en lijden, zoeken we het Godsbeeld in het mens-zijn meestal in het krachtige en het perfecte. “Omdat God perfect is, moet het beeld van God gevonden worden in dat wat perfect is, of dat wat zich richting perfectie beweegt,” zoals één theoloog, (Hull, 2004) het samenvat.
Lees meer "Hoe wij onbewust mensen met een beperking als gebroken zien" »
De andere kant van een vader van zieke kinderen die worstelt en reflecteert op gebedsgenezing, is het verhaal van de zieke kinderen zelf. De afgelopen jaren heb ik als theologe en schrijver / spreker veel besproken in en over christelijk Nederland. Mijn persoonlijke ervaringen met chronische ziekte heb ik hierbij heel lang expres niet genoemd. Ik zag (en op slechte dagen, zie) het als mijn geheime zwakte, niet als een bron van kracht.
In het laatste jaar van mijn theologiestudie heb ik me echter verdiept in disability theology. Hierin heb ik ontdekt hoe belangrijk het is om juist wel, ook bij het bespreken van gebedsgenezing, te kijken naar de ervaringen van mij en anderen die als christenen leven met chronische beperking. In dit drieluik lees je mijn ervaring en observaties, ik nodig je bij deze uit om je eigen ervaringen ook te delen.
Rolstoel
Op veertienjarige leeftijd werd bij mij de ziekte van Crohn, een chronische darmziekte, vastgesteld. Twee weken later zat ik opeens met een sondevoedingsslangetje in mijn neus in een rolstoel. Mijn toekomst leek opeens even helemaal weg. Ik kon niet naar school. Na een uurtje mijn vriendinnen op bezoek hebben, was ik de rest van de dag bekaf. Ik had pijn. Ik was iedereen om me heen opeens tot last en voelde me ook nog slecht omdat ik alle aandacht en medelijden die mijn kant opkwam, begon te gruwelen. Ik was me er pijnlijk van bewust dat als ik nu door mijn vader, Matthijs, in mijn rolstoel rond geduwd werd mensen naar me keken. Mensen behandelde me anders, deden liever maar namen me ook minder serieus. Ze zagen mij namelijk niet meer, maar alleen mijn magere lichaampje dat zwakte uitstraalde.
Lees meer "Een vergeten groep: christenen met een beperking" »
Wist je dat, als je boos op God bent, je niet de eerste bent? De eerste persoon die in de Bijbel namelijk boos op God werd, was Kaïn. Kaïn was boos, omdat God het offer van zijn broer Abel wel accepteerde en zijn offer niet. Hoe reageert God op deze boosheid? Wordt God boos op Kaïn? Straft Hij hem? Nee, Hij vertelt Kaïn dat de zonde aan zijn deur staat te kloppen. Hieruit kunnen we twee dingen leren. Allereerst is het dus geen zonde dat je boos bent, zelfs niet op God. De zonde staat namelijk nog buiten zijn deur te kloppen en is nog niet binnen gekomen. Dit gebeurt pas nadat Kaïn zijn woede richting God op Abel projecteert en deze vermoordt. Dit laat zien dat niet de boosheid zelf, maar hoe je met je boosheid omgaat, bepaalt of de 'zonde' wel of niet in je leven binnenkomt.
Boos zijn is op zich geen zonde. Boos zijn is een emotie, die zowel God de Vader als God de Zoon allebei kennen en allebei uiten. Als zowel God de Vader als Jezus boos kunnen zijn, is boos zijn dus geen zonde. Het is wat je met deze boosheid doet, dat bepaalt je of wel of niet gaat zondigen. Naast Kaïn zien wij dat bijvoorbeeld ook David boos wordt op God, als God Uzza dood, wanneer deze de ark beetgrijpt. Job stelt vanuit zijn boosheid allerlei verwijtende vragen richting God. Jona is boos als God een worm stuurt, die zijn schaduwgevende boom laat verdorren. De schrijvers van de Psalmen en Klaagliederen durven God te bevragen, zelfs te verwijten vanwege Zijn ogenschijnlijke passiviteit. Dit betekent dat je, als je boos op God bent, je in goed Bijbels gezelschap bevindt, op Kaïn na dan….
Lees meer "Waarom het normaal is om boos te zijn op God, als je niet geneest" »
Laat me je meenemen terug in de tijd naar 1995. We zitten midden in wat toen de Toronto Blessing genoemd werd. Ook in ons land is deze beweging gearriveerd. Bekende en minder bekende christelijke Nederlandse leiders zijn naar Toronto gevlogen. Hier is hen de handen opgelegd en hebben zij een impartatie ontvangen. Zij geloven dat er een kracht of werking van de Geest op hen is overgebracht. In Toronto is er van alles met hen gebeurd. Ze hebben gehuild, gelachen, gebeefd. Ze zijn dronken in de Geest geweest. Ze zijn gevallen. Ze hebben allerlei klanken en geluiden gemaakt en hebben in dit alles in hun ogen iets moois van God ontvangen.
Terug in Nederland hebben zij in hun kerken en gemeentes op hun beurt weer de handen op mensen gelegd. Zo is ook in ons land de Toronto Blessing in al haar heftigheid losgebarsten. Overal worden er verfrissingsavonden gehouden. Gemeentes die hierin meegaan, zien een toestroom van nieuwe leden. Kerken en gemeentes, die hier afwachtend of zelfs negatief tegenover staan, verliezen soms veel meelevende leden, die wel “verder in de Geest” willen gaan.
Diepere intimiteit met Jezus
Voor veel christenen, toen en nu, lijkt de beweging echter vooral iets moois te leveren – een bewijs van Gods werking, een opleving van persoonlijk geloof, een diepere intimiteit met Jezus en een vervulling van Gods Geest die ze door handoplegging ontvangen hebben. Toch heb ik een belangrijke bedenking over ‘zomaar’ allerlei onbekende christenen de hand opleggen, die voortkomt uit mijn eigen ervaringen vijfentwintig jaar geleden.
De afgelopen weken hebben we vooral gekeken naar de menselijke kanten van genezingsdiensten en de pastorale brokstukken, die hier uit voort kunnen komen. Ik geloof echter ook dat er een geestelijk aspect is, dat belangrijk is om te bespreken. Ook al kan praten over de geestelijke dimensie ons ongemakkelijk doen voelen, vooral als dit buiten onze eigen christelijke beleving en overtuiging staat.
In 1995 ben ik zelf net begin twintig en mag ik deel uitmaken van het christelijk leidersoverleg in Den Haag. Binnen dit leidersoverleg zie ik de bijeffecten die de Toronto Blessing in onze stad teweegbrengt. Voorzichtige pinkstergemeentes verliezen veel van hun mensen aan die ene charismatische kerk, die wél interkerkelijke verfrissingsavonden organiseert en hierdoor veel van die bezoekers weet toe te voegen aan deze gemeente. Dit brengt een hoop pijn teweeg. Tegelijkertijd hoor ik allerlei getuigenissen van mensen die de meest bijzondere dingen ervaren.
Zwarte vlek onder borstkas
Op een gegeven moment ontvang ik een brief van deze charismatische gemeente met een uitnodiging om samen met de andere voorgangers van Den Haag naar een bijeenkomst te komen. Deze bijeenkomst zal geleid gaan worden door een toen landelijke bekende charismatische leider, die later helaas wegens grove zonde moest aftreden en hiermee in de vergetelheid is geraakt. Daar sta ik dan als jonge leider tussen al deze oudere mannen Gods. De charismatische leider vertelt ons over zijn ervaringen in Toronto.
De avond wordt afgesloten met een groepsgebed, waarbij we van deze leider elkaars handen moeten vasthouden. Terwijl hij begint te bidden, beginnen om mij heen allerlei voorgangers en leiders te schudden, te lachen en te manifesteren. Voor mij is dit niet helemaal vreemd. Ik heb dit wel vaker gezien in diensten die ik heb bezocht. Maar terwijl het gebed maar doorgaat, voel ik ineens een zwarte plek onder mijn borstkas. Het is alsof ik door iets duister en smerigs ben aangeraakt en dat dit een donkere vlek heeft achtergelaten. Het lijkt ineens alsof er een vliesje op mijn hart ligt. Het is een vreemde gewaarwording, want ik kan die vlek letterlijk voelen.
Onderweg naar huis stop ik de auto en bid aan de kant van de weg dat God die vlek zal wegnemen, maar er gebeurt niks. Ik belijd elke zonde die ik kan bedenken. Ik stuur de vlek weg in Jezus naam. Ik plaatst mijzelf onder het bloed van het Lam, maar de vlek blijft gewoon zitten. Vanmorgen onderweg naar de bijeenkomst voelde het nog als een open hemel tussen God en mij. Nu ligt daar een smerig laagje tussen, dat ik niet kan wegwrijven. Ik realiseer mij dat ik dit tijdens het eindgebed heb opgelopen. Ik weet ook niet hoe dat kan, maar ik blijf het wel letterlijk voelen. Het is alsof er een soort verduistering tussen mij en God is gekomen. Wat een nare ervaring!
Opluchting
Een aantal dagen probeer ik van alles om die vlek weg te krijgen. Ik neem extra tijd voor mijn stille tijd. Ik vast een hele dag en drink alleen maar water. Ik bid urenlang, maar niks helpt. Lindsey, mijn vrouw, ziet mijn geworstel en vraagt me wat er aan de hand is. Ik vertel haar over de vlek. Ze vraagt of ze met me mag bidden. Tijdens haar gebed, waarop ze haar hand op de vlek legt, voel ik de vlek oplossen en verdwijnen. Het vliesje is weg. De interactie met God is weer open. Ik ben zo opgelucht! Hierna heb ik nooit meer zoiets meegemaakt, maar ik ben het ook nooit meer vergeten. Ik wist dat ik in mijn geestelijk leven iets had opgelopen tijdens het gebed van die bijeenkomst dat tussen mij en God was komen in te staan. Later heb ik hier nog veel over nagedacht.
Occulte belastingen
Is het mogelijk dat wij als christenen andere christenen via handoplegging zowel iets goeds als iets verkeerds kunnen overdragen? De enige Nederlandse schrijver (waarvan ik weet) die hier uitvoerig over geschreven heeft, is Willem Ouweneel. Als tiener verslond ik zijn boek ‘Domein van de slang’. Later heb ik ook zijn boek ‘Godsverlichting’ gelezen. Hoewel ik weet dat Willem Ouweneel over een aantal belangrijke zaken nu heel anders denkt, beschrijft hij in beide boeken hoe door handoplegging niet alleen maar gaven en vervulling van de Heilige Geest kunnen worden overgedragen, maar ook eventuele occulte belastingen.
Als dat zo is, en ik vermoed van wel, dan is dat eigenlijk vreemd dat wij hier zo weinig over horen. We leven namelijk in een tijd waarin iedereen voorzichtig is voor besmettingen en virussen. Tieners en jongeren worden geleerd dat ze ‘veilig moeten vrijen’ en op moeten passen voor seksuele overdraagbare aandoeningen (SOA’s), maar niemand waarschuwt ons voor een GOA, een geestelijke overdraagbare aandoening!
Iedereen weet dat je niet zomaar op elke bijlage van een mail moet klikken, omdat je hiermee je computer met een virus kunt besmetten met alle ellende van dien. Ondertussen laten wij ons wel op conferenties en parakerkelijke bijeenkomsten zomaar door elke christen, die je niet kent, de handen opleggen. Waarom gaan we zo zorgvuldig om met onze pc en tegelijkertijd zo nonchalant en onschuldig met ons geestelijk leven?
Overbrengen van kracht
Misschien komt dit wel omdat wij hier te weinig van weten. Als Bijbelgetrouwe christenen bevinden wij ons vaak op volledig onbekend terrein, als wij te maken krijgen met facetten in de christelijke wereld, waar de Bijbel over lijkt te zwijgen of misschien niet heel duidelijk over is. Neem nu dit concept ‘impartatie’, het overbrengen van de kracht, of zoals ze vaker zeggen ‘de Geest’, waardoor er van alles lijkt te gebeuren. Als we kijken naar de oorsprong van de Toronto Blessing, dan zien wij dat dit begon met Rodney Howard Browne, een Zuid-Afrikaanse prediker die later helaas aan verschillende controversies gelinkt is.
Waarom vermeld ik de controversies erbij? Omdat de Bijbel ons leert om te kijken naar hoe onze leiders eindigen en dat wij aan de vrucht van Geest in hun leven de boom kunnen herkennen. Via Rodney Howard Browne komt de impartatie naar Toronto, waar duizenden leiders uit de hele wereld naar toe reizen, die hier de handen op worden gelegd en dezelfde impartatie meenemen naar hun eigen mensen.
Op internet gaat zo’n leuk feitje rond dat je nooit meer dan zes handdrukken verwijderd bent van elke andere persoon op aarde. In de christelijke wereld is de kans groot is je nooit meer dan twee of drie handopleggingen verwijderd bent van de impartatie, die via Rodney Howard Browne de wereld is in gekomen. Maakt dat uit, zou je denken? Op zich hoeft dat helemaal niks uit te maken, maar het roept wel een aantal vragen op: In Den Haag zag ik dat, als je in een stad bijvoorbeeld twintig kerken had en van die twintig kerken ging er maar één kerk met een groepje leiders naar Toronto (en later naar Brownsville en Lakeland), er alleen in die kerk dezelfde manifestaties plaatsvonden, als in de plek die bezocht was. In die andere kerken vonden er geen manifestaties plaats.
Een soort geestelijk 'virus'
Wel apart dat God Zich laat limiteren door een menselijke overdraging via het opleggen van handen, want zo lijkt het te werken. Door handoplegging ontvang je iets. Dit neem je mee in je lichaam terug in het vliegtuig. Pas als je in eigen gemeente andere mensen de handen oplegt, ontvangen zij het ook. Eigenlijk zou je impartatie als een soort geestelijk virus kunnen beschrijven, dat wij via handoplegging van de ene persoon in het geestelijke leven van de andere persoon wordt overgedragen. Ik realiseer mij dat ‘virus’ gelijk negatief klinkt. Zo bedoel ik het niet, maar ik denk dat dit wel de beste beschrijving is.
Waarom werkt God op zo’n beperkende manier van lichamelijke overdraging van de één op de andere christen? En wat een pech voor arme gemeentes in ontwikkelingslanden, die niet het geld hadden om iemand naar Toronto, Brownsville of Lakeland te sturen om de zalving met het vliegtuig op te halen, want die ontvingen dit dan ook niet!
De grote vraag die dit hele concept van impartatie via handoplegging oproept, is: Hoe weten wij nu dat wij dat hetgeen, dat wij via de ander door handoplegging ontvangen hebben, honderd procent van de Heilige Geest is?
Barsten van handoplegging
“Dit heeft te maken met vertrouwen in Gods goedheid en kracht, het fundament van geloven”, zou je kunnen antwoorden en het is een mooi antwoord. Tegelijkertijd leven we in een gebroken wereld, waarin naast Gods aanwezigheid er ook zoveel duisternis is. Christenen worden hier niet volledig van beschermd. “Juist niet!”, zou je kunnen zeggen, als we naar de vele landen kijken waar christenen vervolgd worden. Als wij christenen ook lijden en deel zijn van de gebroken wereld, is het niet mogelijk dat handoplegging ook haar barsten kent? Zou het zo kunnen zijn, dat wij daarin ook iets van onze eigen zielskrachten aan de ander overdragen? Kunnen wij zelfs wellicht onbewust een misleidende geest of een occulte beïnvloeding overdragen?
Stel dat dit risico er wel is, zelfs al is het heel klein, moeten we dan niet voorzichtig zijn? Een paar weken geleden was ik op bezoek in Rwanda, waar ik een nare voedselvergiftiging opliep. In het Rwandese ziekenhuis moest er bij mij bloed worden afgenomen. Wat was ik blij toen ik zag dat het om een steriele naald ging, die hij uit een steriele verpakking kwam. Stel je voor dat er een vieze naald was gebruikt, wat van tevoren even mijn angst was geweest, dan had ik zomaar een vreselijke besmetting kunnen oplopen.
Overmoed of onschuld?
Ik verbaas mij over onze overmoed of onschuld binnen christelijk Nederland. Ik weet nog niet om welke van de twee het nu precies gaat. Misschien gaat het om een mix van beiden. Ik vermoed dat het vaak een consequentie is van ons verlangen om volledig op onze medechristenen te vertrouwen. Vertrouwen wordt echter alleen volwassen als ze geïnformeerd is over de gevaren die er zijn en de wijsheid om hier zorgvuldig mee om te gaan. Voorzichtigheid creëren rondom handoplegging is daarin niet een teken van een zwak geloof. Sterker nog, het is heel Bijbels. De schrijver van de eerste Johannes brief waarschuwt ons om niet elke geest te geloven, maar om van elke geest te testen of zij van God komt. Ik geloof dat dit ook geldt voor elke impartatie die via handoplegging wordt overgebracht.
Ik denk dat het belangrijk is dat je degene, die onder handoplegging voor je wilt bidden, kent en door die persoon gekend wordt. Daarom verbaast het me ook dat veel genezingsdiensten bijna alleen maar door parakerkelijke organisaties, zoals bepaalde stichtingen en rondreizende genezers of door landelijke grote conferenties, georganiseerd worden. Hiermee vergroot je namelijk de kans dat degene, die tijdens het gebed jou de hand wilt opleggen, iemand is waar jij persoonlijk helemaal niks van weet en die jij niet kent. Dit betekent dat jij de organisatie van deze genezingsdienst moet vertrouwen, dat hun vrijwilliger of de spreker, die jou de handen oplegt, jou een honderd procent zuivere impartatie van de Heilige Geest meegeeft. En in welke mate kunnen zij die garantie écht bieden?
Voorstander
Om even heel duidelijk te zijn. Ik ben absoluut een voorstander van handoplegging tijdens gebed. Hoe en waarom dit werkt, begrijp ik niet. Ik geloof echter dat God Zijn zegen en kracht aan de ander wilt overdragen door het lichamelijke contact tussen twee christenen. Maar ik pleit ervoor dat we dit binnen de veilige setting van de gemeente of binnen de veilige setting van het gezin of van vriendschappen laten gebeuren. Waar je de ander kent. Waar je weet wat zijn of haar wandel met de Vader is. Waar je de vrucht aan de boom van de ander kan herkennen. Waar jij je geheel onbevangen open kunt stellen voor de geestelijke zegen, kracht en gaven via het gebed van handoplegging door de ander.
Hoe weet je nu of het veilig is om jezelf open te stellen voor gebed met handoplegging van de ander? Een mogelijke vraag die jij jezelf zou kunnen stellen, is: “Ben ik bereid om mijn pincode en mijn pinpas, ja zelfs mijn tandenborstel uit te lenen aan die persoon, die nu zijn of haar handen op mij wil leggen?” Dit klinkt misschien een beetje als een spottend voorbeeld, maar zo bedoel ik het niet. Deze vraag is een grappige karikatuur, die ons helpt iets te voelen van de intimiteit die gepaard gaat met handoplegging.
Ken je deze persoon voldoende en heb je genoeg objectieve kennis over deze persoon waarop je vertrouwen gebaseerd is? Of is het meer gebaseerd op een idealisering van deze persoon als een ‘man of vrouw Gods’? Als je antwoord op deze eerste vraag ‘ja’ is, laat het zien dat je deze persoon kent en vertrouwt. Als je deze persoon niet je pincode, laat staan je tandenborstel toe vertrouwt, waarom zou jij je dan wel openstellen in je geestelijk leven voor de impartatie, die hij of zij aan jou wilt overdragen?
(Uit respect voor de overtuiging van mijn charismatische vrienden heb ik het woord ‘Geest’ in dit artikel consequent met een hoofdletter geschreven. Ik ben mij er echter van bewust dat iets met een hoofdletter schrijven geen automatische garantie biedt dat het ook altijd 100% om de Heilige Geest gaat. Ik vermoed dat er soms een vermenging kan plaatsvinden tussen Gods Geest, onze menselijke geest en in bepaalde gevallen zelfs met een verkeerde geest.)
Iedere christen heeft van God een gave gekregen. Toch lijkt het alsof we niet elke gave even hoog achten. Voor wellicht begrijpbare en menselijke redenen vinden wij de gaven van leiderschap, wonderen doen en genezingen bijvoorbeeld vaak belangrijker dan de gave van dienen of besturen.
Het is niet alleen dat we sommige gaven hoger en belangrijker achten. We plaatsen degenen, die deze gave van God gekregen hebben, ook nog eens op een voetstuk. We doen dit vooral met bepaalde mannen en vrouwen, die charismatisch leiderschap vertonen, die getuigenissen vertellen over de wonderen in hun bediening en die kracht lijken te hebben om mensen te genezen. Deze mensen maken zwaar indruk op ons. Zij zijn degenen naar wie wij met verwondering en ontzag kijken en die wij gezamenlijk op een voetstuk zetten.
We tillen hen als het ware boven ons uit en zeggen: “Jullie zijn beter dan ons.” Wij plaatsen hen zowel in ons hoofd als in de kerk op het podium. We geven hen een bovenrol, terwijl wij zelf dan nederig in een onderrol kunnen kruipen.
Ongezonde formule
Maar waarom doen we dit eigenlijk en is dat wel zo gezond voor hen? Zou het kunnen dat de formule van een genezingsdienst wellicht ongezond is voor de gebedsgenezer zelf? Dat zou toch wat zijn! Als je bediening gericht is op de genezing van anderen, maar dat de vorm waarin je dit giet tegelijkertijd ten diepste ongezond is voor jou… “Kijk vooral goed hoe de levenswandel van uw leiders eindigt.”, moedigt de schrijvers van de Hebreeën brief in hoofdstuk 13 zijn lezers aan.
Wat zien wij als met name naar beroemde gebedsgenezers in Amerika kijken en hoe zij hun bediening hebben beëindigd? We zien veel seksuele affaires, machtsmisbruik, financieel wangedrag, soms zelfs gevangenisstraffen. Is het dan logisch dat je jezelf afvraagt: “Wat gaat er mis?” Misschien doen wij iets met deze mannen en vrouwen dat lijnrecht tegen de waarden en de principes van Gods koninkrijk ingaat. Wat als volgelingen van Jezus niet gemaakt zijn om op een voetstuk geplaatst te worden?
Lees meer "Waarom genezingsdiensten vaak zo ongezond zijn voor de gebedsgenezer zelf" »
Als ik mensen over gebedsgenezing en genezingsdiensten hoor spreken, vraag ik mij weleens af of wij het woordje ‘geloof’ niet als iets magisch zijn gaan gebruiken. We zeggen bijvoorbeeld: “Je moet in je geloof gaan staan.” Of we zeggen: “Je moet hier wel geloof voor hebben.” Of we vragen: “Wie heeft vanavond geloof voor?”
En ergens begrijp ik het wel. De achterliggende gedachte is dat Jezus geloof nodig had om te genezen. Maar waar hebben we het dan over? Wat vroeg Jezus werkelijk van de mensen die hij genas?
Hoeveel geloof heb je nodig?
Laten we de blinde bedelaar Bartimeus nemen. Jezus vroeg hem: “Wat wil je dat ik voor je doe?” Het antwoord van Bartimeus luidde: “Heer, ik wil zien!”, waarop Jezus antwoordde: “Uw geloof heeft u behouden.”en hij kon zien. Als ik dat lees, vraag ik me af: “Hoeveel zieke christenen zouden iets anders hebben geantwoord, als Jezus hen dit gevraagd had?” Dit geloof om Jezus te vertellen wat wij graag willen, hebben wij allemaal.
Dus over welk geloof hebben we het, als we zeggen dat we geloof nodig moeten hebben, voordat God ons kan genezen? Hebben we het misschien over het geloof van de bloedvloeiende vrouw, die Jezus aanraakte en daardoor genas? Jezus die zich omdraait en haar vertelt dat haar geloof haar heeft behouden? Hoeveel zieke christenen zouden niet bereid zijn om Jezus aan te raken met het geloof dat hij hen geneest?
Lees meer "Waarom we iets magisch maken van het woordje ‘geloof’ in een genezingsdienst" »
Ik weet nog goed dat onze dochter Katie op haar veertiende de chronische ziekte van Crohn kreeg. Bijna twee jaar lang kon ze niet naar school vanwege vermoeidheid en pijnklachten. Een aantal weken had ze zelfs sondevoeding met een slangetje in haar neus. Als vader heb ik me nooit zo machteloos gevoeld. Ik denk dat ik in die tijd door alle rouwfases van Elisabeth Kluber-Ross heen en weer ben geschoten.
Een van die rouwfases is de fase van onderhandeling. En met wie kan je beter onderhandelen dan met God? Ik heb God in mijn zorgen en verdriet dan ook van alles aangeboden. Ik heb Hem gevraagd om mij die ziekte te geven in plaats van aan Katie. Ik heb gezocht of ik mij op een diepere en grotere mate aan Hem kon toewijden met de hoop dat Hij haar zou genezen. Ik heb Hem van alles beloofd.
Waarom vertel ik jullie dit hele persoonlijke verhaal?
Rouwen doe je niet alleen wanneer je een dierbaar verliest. Je rouwt ook over alle vormen van verlies in je leven. Het rouwproces is namelijk het proces van acceptatie en verwerking. Iedereen die chronisch ziek is, die lijdt, die een kind met een ziekte of met een handicap heeft of die zelfs opgegeven is door de artsen gaat door een rouwproces.
Lees meer "Waarom collectes en genezingsdiensten beter niet samen kunnen gaan" »
“Wat een vreemde titel!”, zal je wellicht denken. “Menselijke genezingen? Waar gaat dit over?” In dit vierde artikel in deze serie wil ik je meenemen in een blikje achter de schermen van genezingsdiensten en je kennis laten maken met één van de nadelen, namelijk de ‘menselijke genezingen’.
Dit zijn ‘genezingen’ die mensen, vanwege de manier waarop de samenkomst is opgezet, kunnen ervaren, maar die vaak helaas ook weer binnen korte tijd verdwenen lijken te zijn met alle emotionele gevolgen van dien.
Kwetsbare mensen beschadigen
Persoonlijk maak ik mij hier zorgen over, omdat we hiermee het risico lopen dat we kwetsbare mensen per ongeluk verder kunnen beschadigen. Ik denk dat we moeten trachten om dit ten allen tijde te voorkomen. Vandaar dit vierde artikel over het verschil tussen de menselijke en de Goddelijke genezing in een genezingsdienst.
Het is misschien goed om te beginnen met het feit dat het begrip ‘genezingsdiensten’ nog maar een hele jonge telg in de christelijke familie is. Hoewel er tijdens de eerste 'Great Awakening’, een periode van evangelische opwekkingen rond 1730 in de Verenigde Staten, al wonderbaarlijke dingen tijdens diensten gebeurden, was het pas aan het eind van de negentiende eeuw, dat de eerste, échte genezingsdiensten plaatsvonden: rondreizende gebedsgenezers die met hun tent door het land reisden en overal genezingsdiensten hielden.
Opwekking van genezingen
In de twintigste eeuw zijn deze genezingsdiensten groot gemaakt. Eerst in de jaren 20 en 30 door bijvoorbeeld Aimee Semple McPherson, die bewust haar showmanship, charisma, toneelrekwisieten en orkesten gebruikte om mensen zoveel mogelijk tijdens haar diensten te laten beleven. En later tussen 1940 en 1970 door o.a. Kathryn Kulhman, die duidelijk haar podiumpersonage, haar stemgebruik en de muzikale begeleiding in haar bediening inzette om mensen naar genezing te leiden. Hierom heen ontstond na 1945 de zogenoemde ‘Healing Revival’, een grote opkomst van met name Amerikaanse gebedsgenezers die zich eerst voornamelijk op de VS en later op de hele wereld richtten.
Ik beschreef aan het begin van dit artikel genezingsdiensten als een begrip. Eigenlijk kan je misschien beter over een goeddoordachte formule spreken. Dit klinkt wellicht gelijk weer zo vreemd en negatief. We snappen dat bijvoorbeeld McDonalds en IKEA goeddoordachte formules zijn. Overal ter wereld zijn ze precies hetzelfde. Zo gecreëerd dat jij als klant hier keer op keer gebruik van wilt maken. Maar je kunt genezingsdiensten toch niet in ditzelfde rijtje plaatsen? Staat ‘formule’ hier niet gelijk aan iets dat totaal niet van God komt, maar door mensen in elkaar gezet is om te manipuleren? Betekent dit dan dat al die mensen, die bij gebedsgenezingsdiensten betrokken zijn, slechte intenties hebben?
Dit zijn belangrijke vragen om te stellen. Voor mij is het antwoord in een notendop: nee en nee. De waarheid is vaak een stuk genuanceerder dan we denken.
Een paar keer per jaar doe ik mee met de loterij. Van mijn zakgeld koop ik een kwart lot. Ik droom over het geld dat we misschien gaan winnen, hoewel ik in mijn hart weet dat de kans heel klein is dat je ook daadwerkelijk wint. Als de trekking geweest is en ik de volgende dag mijn lot check, roep ik met een glimlach: “Weer niks gewonnen!”
Het kopen van een lot doe ik uit mijn overvloed. Ik mis die drie euro op jaarbasis echt niet. Het geeft me even wat leuke hoop en geen teleurstelling als ik niks win. Hoe anders gaat het in veel genezingsdiensten…
Het is nooit gratis om naar een genezingsdienst te gaan. En dan heb ik het niet over geld. Het kost je namelijk altijd hoop.
Als je naar een genezingsdienst gaat, hoop je dat God je geneest. Maar tegelijkertijd weet je, als je eerlijk met jezelf bent, dat die avond slechts maar een paar mensen genezen zullen worden, als er al genezing plaatsvindt. Toch ga je met hoop in je hart. Misschien is het vanavond jouw avond. Misschien toont God Zijn goedheid deze avond aan jou. Misschien ga je naar huis zonder chronische pijn of ziekte. Je pompt jezelf op. Je wilt zo graag zo vol geloof zijn.
Dus je komt met hoop. Maar negenennegentig van de honderd mensen gaan met dezelfde ziekte weer naar huis. En natuurlijk ben je hartstikke blij en dankbaar voor die ene mevrouw met reuma die plotseling volledig genezen is. Maar jij hebt ook reuma en alles doet pijn als je die avond in je bed ligt. En dan komen de vragen: “Waarom die mevrouw wel en ik niet? Is er iets mis in mijn leven, dat God mij niet geneest? Wat is er mis met mij? Houd God dan niet van mij? Wat is dat eigenlijk voor God die een ander wel geneest, maar mij niet, terwijl het toch zo gemakkelijk voor Hem is?
Dit zijn vragen waar je van schrikt! Vragen die je eigenlijk niet van jezelf mag stellen, maar die in de stilte van de nacht toch jouw stilte binnendringen. Eerst zie je deze vragen nog als aanvallen van de duivel, tegen wie jij je probeert te verweren. Je gaat staan in je geloof. Maar de vragen blijven komen. Moet je hier wel tegen vechten of mag je antwoorden zoeken op deze vragen?
Lees meer "Waarom het bezoeken van een genezingsdienst je bijna altijd 'hoop' kost" »
In deze serie over gebedsgenezing denk ik dat het goed is om te beginnen met het feit dat ik geloof dat God ook vandaag de dag nog steeds kan genezen en dat dit, hoewel niet in de mate van de tijd van Jezus, soms nog steeds gebeurt. God grijpt nog steeds bovennatuurlijk in het leven van mensen, die hierdoor op een wonderbaarlijke manier bevrijding, genezing en herstel vinden. Echter niet iedereen geneest. Eerlijker zou zijn om te zeggen dat slechts een heel klein percentage van christelijke (en niet-christelijke) zieken genezen. Op de vraag: “Waarom konden Jezus en zijn discipelen veel meer mensen met Gods kracht genezen dan wij vandaag de dag?” heb ik geen kant-en-klaar antwoord. Ik denk er wel veel over na en blijf op zoek naar mogelijke verklaringen.
Een van de dingen die mij tot nu toe opgevallen is, is dat we in de Bijbelverhalen te maken hebben met seizoenen. Er zijn tijden dat de schaduw van Petrus mensen al geneest en er zijn tijden dat dit niet meer lijkt te gebeuren. Er zijn tijden dat een zweetdoek van Paulus genezing brengt en dan lezen we later dat Paulus aan Timotheüs schrijft dat hij een beetje wijn moet drinken voor zijn buikpijn. Paulus schrijft dan niet dat hij een zweetdoek op zijn buik moet leggen…
Lees meer "Waarom God slechts een heel klein percentage zieke christenen in Nederland geneest" »
Toen ik van de week door de redactie van Groot Nieuws Radio gevraagd werd voor een interview over genezingsdiensten wist ik niet wat dit allemaal zou gaan losmaken. Een storm van reacties van mensen die zich in dit verhaal herkenden, maar ook van mensen die mijn inbreng eenzijdig vonden, geloofafbrekend en tekort doen aan Gods macht. Waarom heb ik dit dan toch gedaan?
Zoals je misschien weet, ben ik een christelijke goochelaar. Wist je dat elke goochelaar aan een bepaalde beroepsdeformatie lijdt? Als wij iets wonderlijks of magisch op het podium zien gebeuren, vragen wij onszelf automatisch af: “Hoe zou dat werken? Welke illusie is net de revue gepasseerd?” Een genezingsdienst is natuurlijk geen goochelshow. En toch kan ik het niet laten om ze te vergelijken. In een goochelshow gebeuren er allerlei wonderlijke dingen op het podium en in de zaal. In een genezingsdienst ook. Als christelijke goochelaar vraag ik me dan af: “Heb ik net een geweldig wonder van God gezien of was het misschien een (onbewust) menselijk trucje?”
Sommige christenen vinden dat je deze vraag niet mag stellen: “Het ondermijnt het geloof dat God werkelijke wonderen in ons midden tewerkstelt. Het is respectloos richting God en richting de genezingsbediening.”
Drie dagen na onze laatste ontmoeting overlijdt John ‘s nachts in zijn slaap. Hij is maar 64 jaar geworden. Suzanne en de kinderen waren gelukkig wel bij hem en waakten toen het gebeurde. Het doet me goed om te weten dat John niet alleen was.
Vijf dagen later sta ik bij zijn graf. Het was een volle afscheidsdienst. Niet alleen zijn familie was daar, maar ook veel van de jonge leiders die hij in de laatste jaren van zijn leven gementord heeft. De bezoekers van de diensten voor mensen met een verstandelijke beperking die hij maandelijks samen met Suzanne organiseerde, waren ook in grote getale aanwezig. Sommigen huilend, anderen lachend. Maar allemaal vrolijk gekleed met heel veel bloemen. Een aantal van hen zong nog een zelfgeschreven liedje voor John op de melodie van ‘Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje al aan’. Iedereen moest glimlachen. Het was zeker geen gewone begrafenis.
Bij het graf staan manden vol bloemen. Iedereen strooit wat bloemen op de kist. Ik heb een witte steen meegenomen die ik tijdens onze reis in Schotland op het strand gevonden heb. Het steentje lag op de plek waar John ‘s morgens zat nadat hij Jezus ontmoet had. Het voelt goed om deze steen op de kist te leggen en hier te laten.
Het is 2035. John en ik zien elkaar ongeveer drie keer per jaar. We trekken dan een dag samen op en praten over van alles.
Ik heb hem twee maanden geleden nog gezien. Het verbaast me dan ook als John me onverwachts opbelt met de vraag of ik deze week nog een dag langs kan komen. Voor John maak ik graag mijn agenda vrij, dus zit ik een paar dagen later bij hem in de woonkamer. Het valt me op dat John er mager en grauw uitziet. Suzanne schenkt ons koffie in en laat ons dan alleen. Het voelt allemaal een beetje vreemd. Ergens in mij gaan er allerlei alarmbellen af. “John, hoe is het met je?”
John legt zijn hand op mijn arm. “Het gaat niet zo goed met mij. Ze hebben onlangs darmkanker bij mij ontdekt.” Ik schrik. Hoe erg is het? “Het is erger dan ze dachten. Het is uitgezaaid door mijn hele lichaam. Ze kunnen niks meer voor me doen. Ik heb nog een paar maanden.” John glimlacht terwijl hij dit zegt, maar ik zie het verdriet in zijn ogen.
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik grijp hem bij zijn arm en ben stil. Ik moet denken aan die keer toen we samen in Schotland zaten en hij net die levensveranderende ontmoeting met Jezus had gehad. Toen hebben we ook een hele tijd samen stil gezeten. Zo zitten we als oude vrienden in zijn woonkamer.
Het is inmiddels 2029. Als John deze week een avondje bij mij thuis op bezoek is, vertelt hij me dat een jonge charismatische gemeente hem gevraagd heeft of hij voorganger in hun gemeente wil worden.
Ik schrik er een beetje van. “Weten ze van je achtergrond?” John vertelt me dat dit voor hen geen bezwaar is. “Ze geloven dat ik vergeven en hersteld ben en zouden me graag hebben.” Ik weet het niet. Maar het is John’s leven…
“Wat heb je ze gezegd?” vraag ik. “Ik doe het niet. Om eerlijk te zijn durf ik het gewoon niet. Ik ben te bang dat ik niet om zou kunnen gaan met die positie. Oh, ik weet dat ik de taak wel aankan. Ik weet dat ik deze gemeente zou kunnen laten uitgroeien naar een grotere gemeente en hen een eind verder op weg zou kunnen helpen. Maar ik weet niet of ik dit samen met Jezus kan doen. Ik ben te bang dat als ik weer een podium op ga en invloed krijg, ik terugval in de oude patronen van de andere John. Dat John het zonder Jezus gaat doen en gaat manipuleren en domineren. Weet je, Matthijs. Ik ben tot het punt gekomen dat ik liever bang ben om zonder Jezus op te trekken, dan dat ik moet functioneren in de gaven en talenten die God mij heeft gegeven. Ik weet dat dit misschien tegenstrijdig klinkt. Maar soms is het beter om samen met Jezus ‘nee’ te zeggen tegen een geweldige bediening die je misschien op het lijf geschreven is, dan om zelfs maar het risico te lopen iets van Jezus kwijt te raken.”
Het is 2026. John heeft zijn leven weer op de rails, maar met de Joy-gemeente gaat het niet zo goed.
Als ik vandaag mijn laptop open, stromen de persberichten binnen. De Joy-gemeente in Amstelland heeft zichzelf opgeheven! De stichting is failliet. Nadat John als senior pastor was afgezet, werd Annelies aangesteld als de nieuwe voorganger van de gemeente. Erik, de jonge aanbiddingsleider werd haar rechterhand. Twee jaar later trouwden ze en trok Erik bij Annelies in de villa in Blaricum in. De gemeente haalde echter niet meer zoveel bezoekers als in de tijd van John.
Direct na de val van John raakte Joy al een derde van haar leden kwijt. Sindsdien kwamen er maandelijks minder bezoekers. Dit had logischerwijs een grote invloed op de betalende kern. Vanwege hun nieuwe gebouw had de gemeente een enorme hypotheek. Minder gemeenteleden moesten nu maandelijks hetzelfde bedrag ophoesten. De televisiebediening ‘Time for Joy’ werd als eerste gestopt. Maar dit kon het tij niet keren.
“Annelies en Erik verhuizen naar Amerika. De bestuursleden van stichting Joy worden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor alle schulden.”
Nu, vijf jaar na de val van John, moest het gebouw met winst verkocht gaan worden, maar niemand wilde het kopen. Een grote televisieproducent toonde interesse, maar voor veel minder dan zij er oorspronkelijk voor hadden betaald. Annelies en Erik zagen de bui al hangen en namen plotseling ontslag. Ze verkochten heel snel de villa in Blaricum en de woning in Portugal en verhuisden binnen twee maanden met hun tweetjes naar de Verenigde Staten, waar ze een prachtige woning aan de kust kochten. De kinderen waren toch al het huis uit. Annelies en Erik waren financieel helemaal binnen en konden nu ruimschoots gaan rentenieren.
Nu de relatie met zijn ouders is hersteld, probeert John zijn leven weer op de rails te krijgen.
John is alles kwijtgeraakt en wat hij nog niet kwijt was, heeft hij na onze kampeertrip in Schotland teruggegeven. Het was ook geen klein bedrag, bijna anderhalf miljoen euro. De afgelopen weken is hij bij veel van zijn ‘slachtoffers’ op bezoek geweest om hen vergeving te vragen en hen zo goed als het nog kan financieel te vergoeden. Nu heeft hij echt niks meer. Om zijn woning in Amsterdam te kunnen aanhouden en in zijn onderhoud te voorzien, heeft hij dringend een baan nodig.
Het liefst zou John werken in een christelijke functie. Dit is wat hij gewend is. Maar een nieuwe baan in de evangelische hoek van ons land kan hij volgens mij wel schudden. Iemand die zo gevallen is als John, is afgeschreven. Zelfs al heeft hij een werkelijk herstel meegemaakt. In de charismatische hoek ligt het gelukkig net wat anders. Ik weet niet waarom, maar mensen zijn hier eerder geneigd om iemand een tweede kans te geven. John kan directeur worden van een kleine charismatische uitgeverij in Barneveld. Het is niet echt wat hij wil, maar het is het beste wat hij kan krijgen. John geeft zijn woning in Amsterdam op en verhuist naar de Veluwe.
“Hoe kun je nu een relatie aangaan met je psychologe? vraag ik hem.”
In Schotland heeft hij mij verteld dat hij gesprekken wilde aangaan met een christelijke psycholoog om nog een aantal dingen uit zijn verleden door te spreken en te verwerken. Hij houdt zijn woord en neemt contact op met een christelijke psychologe in Ede. Een paar maanden later belt hij mij op dat hij goed nieuws heeft. Hij heeft een nieuwe vriendin. Iemand die helemaal bij hem past. Ze is ook christen en samen gaat dit het helemaal worden. Ik ben enthousiast voor hem totdat hij mij vertelt dat zijn nieuwe vriendin zijn christelijke psychologe is. “Hoe kun je nu een relatie aangaan met je psychologe?” vraag ik hem. John vertelt mij dat ze pas nadat de sessies met haar geëindigd waren een relatie hebben gekregen, dat ze er goed over hebben nagedacht, maar dat ze het allebei willen proberen. Hij is zo gelukkig!
Een paar dagen na onze trektocht in Schotland belt John me op. Hij heeft telefonisch contact gehad met zijn moeder en heeft een afspraak met haar gemaakt. Zoals beloofd ga ik met hem mee.
Ik ben met mijn eigen auto gekomen. Johns moeder woont in grote seniorenflat in Zeist. Als ik parkeer, staat John er al met zijn auto. John is heel zenuwachtig, dat is aan alles te zien. We wandelen samen naar de flat. John is hier nog nooit geweest. In de tijd dat hij nog contact met zijn ouders had, woonden ze nog in Amstelveen. Een paar jaar geleden, voordat zijn vader overleed, zijn ze naar Zeist verhuisd.
Johns moeder woont op de zevende verdieping. Ze heeft via de intercom de deur van de flat al voor ons opengedaan. Als we boven uit de lift stappen, staat Johns moeder al te wachten. Huilend vallen de twee elkaar om de hals. Ik sta er een beetje schaapachtig bij. Snikkend als een kind omhelst John zijn moeder. Keer op keer hoor ik hem fluisteren: “Mam, het spijt me zo. Het spijt me zo.” Zijn moeder strijkt zijn haren en fluistert: “Het is goed zo, jongen.” Als na een paar minuten het heftigste van de ontmoeting eraf is, neemt zijn moeder John aan de hand mee het huis binnen, de woonkamer in. Ik volg op een afstandje.
Voordat we de kans krijgen om te gaan zitten, haalt zijn moeder een envelop uit de lade. “Dit is een brief van je vader. Hij was er zo zeker van dat je op een dag hier terug zou komen. Hij heeft mij op zijn sterfbed doen beloven dat ik je deze brief zou geven op het moment dat je hier terug zou komen. Hij is voor jou. Zo!” Het lijkt of er een grote last van haar afvalt. “Hebben jullie trek in koffie?” John en zijn moeder raken in een diep gesprek. Ik drink mijn koffie op en neem afscheid met de smoes dat ik nog een andere afspraak heb. Hier hoef ik verder niet meer bij te zijn.
Van de week werd ik geraakt door het openhartige gesprek op CIP tussen Rik en John Lapré.
John was ooit een succesvolle, christelijke spreker die, zonder dat iemand dit wist, tegelijkertijd met zijn homoseksuele gevoelens worstelde. Toen dit feit, zonder dat hij dit wilde, plotseling door een andere christen in de openbaarheid werd gebracht, volgde de ‘logische’ reactie. Gebaseerd op Bijbelse overtuigingen was er ineens nergens meer plek voor John. Baan kwijt, bediening kwijt, huis kwijt, vrienden kwijt en bijna hierdoor God kwijt.
Kijkend naar het interview zag ik een zwaar beschadigd iemand. Niet zozeer beschadigd, omdat hij zijn seksuele geaardheid gelukkig nu volledig erkend heeft en getrouwd is met een andere man. Nee, ik zag een kwetsbare man, die zich door andere christenen beschadigd voelde. Christen die in volle overtuiging het zwaard van Gods Woord op hem hadden laten neerkomen. En waarom? Omdat zij ervoeren dat dit niet alleen hun recht was, maar juist hun plicht.
En ik voelde het dilemma…
En het dilemma bracht een vraag bij mij naar boven:
“Hoe vind je een balans tussen een overtuiging en het risico dat je vanuit deze overtuiging de ander en je relatie met de ander hiermee beschadigt?”
Lees meer "Hoeveel bloed mag aan ons gebruik van Gods Woord als zwaard kleven?" »
John heeft me verteld dat hij in totaal 1,2 miljoen euro wil weggeven aan mensen die hij de afgelopen jaren financieel heeft gemanipuleerd. Maar er is nog iets wat hem niet lekker zit…
Als we ‘s morgens opstaan, zijn onze tenten bevroren en liggen er rondom allemaal herten te slapen die heel snel wegrennen als ik mijn hoofd uit de tent steek. John stapt een paar minuten later zijn tent uit. Het schemert, maar het belooft een heldere dag te worden op Rum. Vandaag gaan we de berg op.
Het is een hele klim, vooral voor twee mannen die binnenkort vijftig worden en allebei ‘iets’ te zwaar wegen. Gelukkig kunnen we onze bagage en rugzakken in de tent laten liggen. Hier komt vandaag toch niemand meer langs. De bergen op Rum zijn ongeveer een kilometer hoog, maar omdat je op zeeniveau begint, is het toch nog een hele klim. De zonsopgang op de top halen we niet meer. Halverwege de berg komt de zon over het eiland Mull op. Om een uur of acht in de ochtend staan we op de eerste top.
Dit is de enige plek op het eiland waar mobiel bereik vanaf het vaste land is. Ik gebruik de gelegenheid om uitgebreid met Jessie te spreken, terwijl John stil zit te genieten van het uitzicht. Na Jessie bel ik mijn dochter Sanne op die onlangs getrouwd is en in nu Engeland woont. Na Sanne is mijn zoon Ben aan de beurt die voor zijn studie doordeweeks in Groningen op kamers woont. John zit daar maar te zitten, terwijl ik al mijn telefoontjes afwerk. Als ik eindelijk neerleg, komt er ook nog eens een tiental sms’jes binnen van mijn vrienden, collega’s en van mijn ouders.
“Johns mobiel blijft leeg. Ik schrik van het contrast. Dat betekent het dus om alles kwijt te zijn geraakt.”
Johns mobiel blijft leeg. Ik schrik van het contrast. Dat betekent het dus om alles kwijt te zijn geraakt. Ik ga naast hem zitten. Hij biedt mij een halve snicker aan. “Dat waren een hoop sms’jes.” “Ja, zelfs mijn ouders wilden even dag zeggen.” “Weet je dat ik al 24 jaar geen contact meer heb gehad met mijn ouders? Het is niet dat zij het niet geprobeerd hebben, maar ik heb mede onder invloed van Annelies al het contact met hen geweigerd. Ach, ik moet me niet achter Annelies verbergen. Je weet dat ik mijn vader als voorganger heb afgezet.”
Op Canna hebben John en ik allebei een confronterende ontmoeting met Jezus gehad. Hierdoor is er een nieuwe verbroedering ontstaan. Dan neemt John een onverwacht besluit…
Vanaf die avond verandert onze relatie. We zijn op Canna allebei met onze duistere kant geconfronteerd en hier zowel gebroken als meer geheeld uitgekomen. Er is een verbroedering ontstaan die moeilijk onder woorden is te brengen. Misschien zijn we wel voor het eerst in onze twintigjarige relatie echt vrienden aan het worden.
De volgende dag vertrekken we met de ferry naar het woeste bergeiland Rum. Het is een lange dagwandeling van de aanlegplek langs het dorpje door het midden van het eiland naar het mausoleum. Het mausoleum is de plek waar de eerste graaf van Rum samen met vrouw en dochter begraven ligt. Het is een bizar gezicht. Een groot marmeren gebouw op zo’n uiterst afgelegen plek. Het is hier prachtig wild met de woeste bergen op de achtergrond. Ik kan me voorstellen dat dit de favoriete plek van de graaf op het eiland was.
We zetten onze tentjes op langs het riviertje. Het is nog steeds prachtig weer. Na het eten gaat John op de rotsen boven de baai zitten schrijven. Hij zit hier wel een paar uur. Ik probeer mijn nieuwsgierigheid te bedwingen en schrijf zelf wat in mijn dagboek. Maar mijn nieuwsgierigheid wint het toch. Ik kook water voor twee koppen thee en ga met twee hete mokken richting John. John hoort me niet komen. Hij schrikt als ik ineens achter hem sta. “Thee?” vraag ik hem. John knikt en ik ga naast hem zitten.
“John laat mij een lijst met namen en bedragen zien. ‘Ik wil al mijn geld gaan weggeven.’ ‘Al je geld?’ vraag ik hem verbaasd.”
Als ik hem vraag wat hij aan het schrijven is, laat hij mij een lijst met namen en bedragen zien. “Toen je me eergisteren confronteerde met al die mensen die ik volgens jou financieel uitgebuit en gemanipuleerd had, deed ik dat af als onzin. Maar Jezus liet me gisteren zien dat ik inderdaad misbruik van mensen heb gemaakt. Hij heeft mij zelfs hun gezichten en verdriet laten zien. Annelies en ik hebben bij een aantal van hen veel kapot gemaakt.” Ik knik en weet even niet wat ik moet zeggen. “Ik wil al mijn geld gaan weggeven.” Al je geld? vraag ik hem verbaasd. “Ik wil opnieuw beginnen. Ik wil opnieuw leren om samen met Jezus te gaan leven en Hem te gaan vertrouwen. Vandaar die bedragen.” John laat me de lijst zien. Er staan zo’n vijftig namen op met daarachter bedragen van vijfduizend tot vijftigduizend euro. Ik doe een snelle rekensom en zie dat het bij elkaar op ongeveer 1,2 miljoen euro uitkomt. Wil hij dat echt allemaal weggeven? Zou hij dan nog wel wat overhouden? Het is een hoop geld om kwijt te raken…
Samen met John kampeer ik op Canna, een wild en vrijwel onbewoond eiland voor de kust van Schotland. Zal onze ruzie van de vorige dag worden bijgelegd?
‘s Morgens om vijf uur ben ik klaar wakker. Het eerste waar ik aan denk is onze ruzie van gisteravond. John is niet met zijn tentje ergens anders gaan staan, maar gewoon zonder te praten vroeg zijn nest ingedoken. De zon is al op. Hier in het noorden van Schotland zijn de nachten kort. Ik besluit om nog een uurtje te blijven liggen, maar om zes uur heb ik het echt gehad. Vanuit de tent van John klinkt geen enkel geluid. Ik fluister een paar keer zijn naam, maar hij is nog niet wakker. Ik trek mijn schoenen aan en besluit Compass Hill te beklimmen.
Dit is een van de hoogste punten van het eiland. Een berg vol ijzer, zodat je kompas alle kanten opdraait. Het is geen moeilijke klim. De rotswanden aan de zijkant van de berg zitten vol met broedende vogels die af en aan vliegen. Honderden papegaaiduikers zie ik.
“John huilt minutenlang. Ik sla mijn arm om zijn schouder en laat hem uithuilen.”
Ik raak de tijd een beetje uit het oog, en als ik uiteindelijk weer bij onze tentjes aankom is het veel later dan ik had gepland. Zo te zien is John op. Zijn tent staat open, maar ik zie hem niet. Waar zou hij zijn? Ineens zie ik hem in de verte op de rotsen zitten, uitkijkend over de baai. Als ik naast hem ga zitten, zie ik dat hij rooddoorlopen ogen heeft. Hij heeft gehuild. Ik weet niet wat ik moet doen, dus ga ik maar in stilte naast hem zitten. Zo zitten we wel een half uur.
“Ik heb vannacht Jezus ontmoet.” Terwijl John dit zegt, draait hij zich om en kijkt mij aan. “Jezus was hier vannacht op het eiland. Hij was hier de hele nacht. Hij heeft mij alles vergeven.” Ik zie John stralen terwijl hij het zegt. Gelijk schiet er van alles door mijn hoofd. “Zo gemakkelijk kom je er niet vanaf, mannetje. Het is wel heel kort door de bocht om nu in één keer te gaan claimen dat Jezus alles vergeven heeft. Zo kan ik dat ook.” Ik merk dat ik vanuit mijn cynisme een aantal lelijke opmerkingen wil maken, maar ik houd me nog net in. Gelukkig kan John niet in mijn hoofd kijken.
Lees meer "15. Makkelijk is dat, zo’n ontmoeting met Jezus" »
Ik heb John toegezegd dat hij mee mag op retraite naar Schotland. Maar heb ik daar wel goed aan gedaan?
In de vertrekhal van Schiphol ontmoet ik John op de afgesproken tijd. Hij heeft van de week al zijn spullen nieuw gekocht. Met allebei een rugzak van net onder de twintig kilo worden we ingecheckt. We vliegen naar Glasgow, waar we de bus naar de Schotse Hooglanden nemen. In het stadje Fort William moeten we overstappen op een boemeltreintje naar het havendorpje Mallaig, waar we morgen op de ferry stappen.
Met een fish en chips onder de arm en onze loodzware rugzakken op de rug rennen we naar het station om op tijd voor de trein te zijn. Hijgend lopen we de coupé in. “Dit heb ik in jaren niet meer gedaan,” puft John. Terwijl we onze tassen wegleggen en plaats nemen op de bank, komt er een meisje tegenover ons zitten. Ik zie John kijken. In het vliegtuig zat hij ook al te flirten met de stewardess. Het irriteert me. Ik probeer hem af te leiden voordat hij ook met haar gaat flirten, maar John laat zich niet afleiden. Hij biedt haar zijn patat aan en flirt openlijk met haar. Als ze even later de coupé verlaat, kijkt John haar fluitend na. “Zag je wat voor lekker kontje ze had!”
Het is net alsof ik met een tiener op reis ben. Waar ben ik aan begonnen? Het lijkt wel of hij het helemaal heeft opgegeven om zich als een volwassen geestelijke man te gedragen. Het is alsof hij zich helemaal laat gaan. Alsof het toch een verloren zaak is. Wat zou er in hem omgaan? We hebben van tevoren afgesproken dat er tijdens onze reis niet gedronken zal worden, maar als ik hem zo mee maak, weet ik niet of hij zich er aan kan houden. Gelukkig gaan we naar twee onbewoonde eilanden waar geen vrouwen of drank te vinden zijn. Ik hoop de komende dagen een aantal goede gesprekken met hem te hebben.
“John haalt zijn schouders op. Ben jij altijd zo braaf dan? Kijk jij nooit naar andere vrouwen? Denk jij dan niet hoe het zou zijn om…”
Als we om half twaalf ‘s nachts in Mallaig aankomen, stort het van de regen. In het dorpje is geen camping waar we onze tent kunnen opzetten. Onze boot vertrekt over zeven uur. We vinden een afdakje van een school waar we net droog kunnen liggen. John mag in zijn slaapzak tegen de deur liggen. Hier ligt hij het meest beschermd. Ik lig aan de buitenkant. Zo nu en dan draait de wind en word ik nat van de regen. Ik duik diep in mijn slaapzak. John valt al snel in een diepe slaap. Ik kan niet slapen. Heb ik een geweldige fout gemaakt om John op sleeptouw mee te nemen?
Het is 2020. Ik ben naar Amsterdam gereisd om te zien hoe het met John is. Ik weet niet of hij thuis is en of hij mij wel wil zien.
Ik sta voor de deur van zijn flat in Amsterdam. Het was gemakkelijk te vinden. Als ik aanbel, doet John verrast de deur open. Deze keer is er geen grote hug of een stralende glimlach. Het is een jaar geleden dat ik John voor het laatst tegenkwam op een studiedag. Wat is hij oud geworden. Hij heeft een baard van een paar dagen. Hij geeft mij een koele hand. “Wel Matthijs, wat een verrassing! Wat kom je doen?”
Ik ruik drank in zijn adem. Het is half tien ‘s ochtends. In de gang achter hem zie ik een stapel lege drankflessen liggen. “Kom je me uitlachen? Zien hoever ik gevallen ben?” John draait zich om en wijst naar de lege flessen in de gang. “Ik ben hier omdat ik bezorgd om je ben.” Hij lijkt me niet te horen. “Kom je me vertellen hoe slecht ik wel niet ben?” “John, wie is daar?” Een Surinaamse vrouw in een string en een doorzichtige bh komt naar de deur gelopen. “Selina, het is tijd om te gaan.” Ze protesteert nog eventjes, maar trekt zich dan snel terug in een kamer.
“Zie ik je snel weer?”, hoor ik haar in zijn oor fluisteren. John knijpt haar in haar billen. “Ik bel je…”
“Waarom was je hier ook alweer? Kom binnen.” Selina komt aangekleed de gang in lopen. John lijkt haar wat geld in de hand te duwen. Ze buigt zich naar John “Zie ik je snel weer?”, hoor ik haar in zijn oor fluisteren. John knijpt haar in haar billen. “Ik bel je…” Ik merk dat ik verbijsterd ben. Er schiet van alles door mijn hoofd “Zou ik het goed gezien hebben? Ik ben niet naïef, maar het verbaast mij dat dit zich zo open en bloot voor mij afspeelt. Is John zo gezonken dat hij niet meer de schijn hoeft op te houden?” Als Selina de deur achter zich dichttrekt, knikt John met zijn hoofd richting een deur. Ik volg hem de woonkamer in.
Het is 2019. Johns vader overlijdt en kort daarop begint John een affaire. Hoe zal Annelies reageren? En de gemeente?
In het jaar dat John 48 wordt, overlijdt zijn vader. John heeft al jaren geen contact meer met zijn ouders gehad. Eigenlijk al niet meer sinds hij zijn vader 24 jaar geleden als voorganger afzette. Zijn vader heeft het wel jarenlang geprobeerd met brieven, kaartjes en telefoontjes. Maar John heeft elk contact vermeden. Nu is zijn vader dood. De man voor wie hij zich al die jaren had willen bewijzen en die hij uit zijn leven had gebannen, is niet meer. Later zal John mij vertellen dat dit moment een keerpunt in zijn leven is geweest. Zoals hij het zelf verwoordde: de aftakeling was begonnen.
In de gemeente begint John steeds meer de druk te voelen van Erik, de jonge aanbiddingsleider. Erik heeft net twee jaar een opleiding gevolgd in hun moedergemeente in Colorado en is daar een beschermeling van senior pastor Michael geworden. Elke keer als John naar Erik kijkt, ziet hij in hem de tomeloze ambitie om zelf senior pastor te worden. Het liefst zou hij Erik uit de gemeente zetten, maar hij vreest de reactie van pastor Michael. Annelies ziet Erik trouwens wél helemaal zitten. John begint zich machteloos en onzeker te voelen.
Wat begon als een leuk uitje, werd al gauw een wekelijkse traditie. Elke zondagmorgen van jongs af aan, ging ik samen mijn ouders naar het strand. We sloegen geen week over. Hier zongen we onze kinderliedjes over de zee en luisteren naar de meest spannende verhalen over mensen, die avonturen op zee hadden beleefd. En als er tijd over was, mochten wij zelfs een zandkasteel bouwen! Hier op ons wekelijkse uitje op het strand ontwikkelde ik een diepe liefde voor de zee, voor haar schoonheid, haar kleuren, haar macht en haar leven.
Deze liefde nam ik mee mijn tienerjaren in, waarin ik ontdekte dat er op het strand zelfs een strandtent voor tieners was. Vele uren bracht ik in deze strandtent door. Vol overgave zongen we liederen over de zee. We luisterden naar krachtige toespraken. Samen baden voor een tsunami die het gehele strand en de kustlijn zou overspoelen. Toen deze tsunami uitbleef, gingen we terug naar de orde van de dag. Al snel kreeg ik mijn eerste taak. Ik mocht strandstoelen voor de zondagmorgen helpen klaarzetten. In korte tijd promoveerde ik naar de opvang voor kinderen, waar ik zelf verhalen mocht vertellen en hen leerde hoe je een zandkasteel kon bouwen.
Op mijn twintigste kreeg ik mijn eerste baan op het strand. Deel zijn van de reddingsbrigade, en later zelfs leider van het promotieteam. Om de zee te promoten, bouwden wij (letterlijk) een strandtent in het centrum van de stad, die wij vol gooiden met een kuub zand. Meerdere strandtenten volgden. De afgelopen zestien jaar heb ik een eigen strandtent kunnen opbouwen en deze jarenlang met plezier gerund.
Ik ben nu 45. Ik heb mijn gehele werkende leven, alle zondagochtenden en vele door de weekse avonden op het strand doorgebracht. Ik heb meer dan tienduizend liederen over de zee gezongen. Duizenden toespraken aangehoord; saaie, uitdagende, ontroerende, tenenkrommende monologen over de zee, de kracht van de golven, de geur van het water, wat je wel en niet mag doen op het strand, hoe ver je de zee in mag gaan, hoe mooi de zee wel niet is en wat het betekent om te zwemmen. Je kunt je geen aspect van de zee of het strand bedenken, of ik heb er in al die jaren wel een toespraak over gehoord.
Het is 2015. John komt met ‘Time for Joy’ op de landelijke televisie. Nathan, voorganger van een ’emerging’ gemeente in Amstelland, zet me aan het denken over Johns leiderschap.
De regionale televisie-uitzendingen van de diensten van de Joy-gemeente gaan nationaal. John komt nu wekelijks op de landelijke televisie. Elke zondagmorgen van tien tot elf kan heel Nederland op RTL12 kijken naar ‘Time for Joy’ met als hosts John en Annelies. Wat dit de gemeente per week aan zendtijd kost is onbekend, maar op de forums en blogs op internet wordt er druk over gespeculeerd.
John heeft nu een landelijke positie als evangelisch leider. Maar wat wil je met een gemeente van bijna tweeduizend bezoekers. Hij is bestuurder van meerdere evangelische stichtingen en verenigingen. Het gaat hem ogenschijnlijk goed af. Maar ik ben er niet gerust op. Dit moet eens verkeerd gaan aflopen. Wie in de gemeente en wie in evangelisch Nederland kan en durft nu nog tegen John op te staan? Veel van de mensen die dit in het verleden geprobeerd hebben zitten nu afgebrand thuis. Johns oudstenraad zit vol ja-knikkers. Niemand stopt de vervorming die onbewust over de jaren heen is opgetreden. Als ik John ontmoet op bijeenkomsten van leiders wordt er heel wat met elkaar afgehugd, maar zal John nog echte vrienden in zijn leven hebben? Mensen die John mogen zeggen wat ze denken en vinden, die hem kunnen afremmen en bijsturen? Ik ben bang van niet! Het moet een eenzame wereld zijn aan de top van het succes.
Ik ben zelf net voor de tweede keer in mijn leven door een serie supervisiegesprekken gegaan. Ik heb me opnieuw verbaasd over de blinde vlekken in mijn werk, de vervorming in mijn bediening en motivatie. Ik heb heel wat moeten bijsturen. Zou iemand als John zich durven openstellen voor supervisie? John inschattende is hij nog steeds onzeker. Ik ben bang dat hij nog steeds de dwang in zich heeft om zich te willen bewijzen ten opzichte van zijn vader; dat hij een leegte probeert te vullen met succes.
“Waarom moet een man zich verhogen ten opzichte van een ander? En wat moet mijn houding tegenover hem zijn?”
Het is 2017. Jessie en ik organiseren een avond bij ons thuis voor mensen die betrokken zijn bij nieuwe vormen van kerk-zijn. We zijn met een groepje van dertig man. Tijdens het eten raak ik in gesprek met Nathan, de jonge voorganger van een nieuwe gemeente in Amstelland. Al snel vertelt hij me dat hij deel is van het voorgangersoverleg in Amstelland en hoeveel moeite hij heeft om hier op een goede manier met John om te gaan. Nathan en zijn vrouw hebben de afgelopen jaren veel ex-leden van de Joy-gemeente opgevangen en hebben zoveel negatieve verhalen gehoord dat hij worstelt om op een gezonde manier met John om te blijven gaan.
Van de Joy-gemeente hebben we een gift van tienduizend euro gekregen voor ons missionaire werk. Als team bespreken we de opties wat we met zoveel geld kunnen doen. Maar hebben we niet te vroeg gejuicht?
Thuisgekomen vertel ik ons team over de geweldige gift die we voor ons werk hebben gekregen. We maken gelijk plannen hoe we dit geld het beste kunnen besteden. We kiezen ervoor om de tienduizend euro te gebruiken om een jaar lang een winkelruimte te huren en hier een blijvende plaats voor ons gebedshuis te creëren, waar we 24 uur per dag en 7 dagen per week kunnen bidden. Vol enthousiasme gaan we op zoek naar een geschikte ruimte.
Twee maanden later is er echter nog geen geld. Ik bel de receptioniste van de Joy-gemeente die mij doorverbindt met Claire, John’s persoonlijke assistente. Claire begroet me enthousiast en belooft dat het geld zo spoedig mogelijk zal worden overgemaakt.
Een maand later komt er een brief. In deze brief vertellen ze hoe blij ze zijn dat ze ons grandioze werk in Den Haag een gift van duizend euro kunnen overhandigen. Een gift van duizend euro is geweldig, maar het is niet de tienduizend euro die ons is beloofd. Inderdaad wordt er diezelfde week nog een bedrag van duizend euro op onze girorekening bijgeschreven.
“Ik voel me bestolen. Hier komen ze niet mee weg! Mensen zijn voor minder dood neergevallen…”
Ik ben verbaasd. Ik zou toch zweren dat ze me een cheque van tienduizend euro hadden gegeven. We kijken het na op internet. De gemeente Joy heeft een website waarop je al haar diensten kunt bekijken. In het archief is de dienst waar ik ben geweest al snel gevonden. Ja, er staat zeker wel tienduizend euro en geen duizend euro op de cheque. Ik ben dus toch niet gek! Ik voel me bestolen. Jessie, mijn vrouw probeert me te overtuigen dat ik het moet laten gaan, maar hier komen ze niet mee weg. Voor de gemeente en de lokale televisie iedereen laten zien dat ze tienduizend euro gaan geven, en dan negenduizend euro achterhouden. Mensen zijn voor minder dood neergevallen…
Het is 2013. Naar aanleiding van een uitgebreid artikel in het EO-programmablad Visie over ons missionaire werk in Den Haag, heeft John me uitgenodigd om in de Joy-gemeente wat te komen vertellen.
Deze week gebeurt er van alles tegelijk. Met ons gemeentestichtende en missionaire project staan we op de omslag van het EO-programmablad Visie. Zoveel publiciteit heeft ons werk nog nooit gehad. We krijgen veel reacties uit het hele land. Een van deze reacties is een onverwacht telefoontje van John. “Ik zag je van de week in de Visie staan. Gefeliciteerd! Wat een geweldig project! Wat zou je ervan vinden om aanstaande zondag in onze dienst wat over je werk te komen vertellen? We zouden graag aandacht aan jullie mooie werk geven. Heb je hier tijd voor?”
Ik antwoord hem dat ik graag wil komen. We praten nog even over koetjes en kalfjes en spreken af dat ik er om 9 uur zal zijn. De dienst begint pas om 11 uur, maar dan is er genoeg tijd om nog te schminken en alles door te spreken met de regisseuse.
Die zondag ben ik ruim op tijd bij het Joy-gebouw in Amstelland. Deze keer moet ik niet bij de grote hoofdingang zijn, maar bij de achteringang. Als ik de auto parkeer en naar de deur loop, zie ik daar de twee bekende bordjes al staan. Ook hier hebben pastor Annelies en pastor John hun eigen parkeerplaats. Aan twee hele dure auto’s te zien, zijn ze er allebei al.
“Annelies straalt perfectie uit. Ze draagt een duur mantelpakje met perfect gekapt haar en in het oog springende sieraden. Volgens mij heeft ze zelfs een borstvergroting laten doen.”
In de hal word ik ontvangen door een receptioniste achter een eikenhouten bureau. Annelies komt me halen. Wat is ze veranderd in de afgelopen twintig jaar. Zolang is het alweer geleden dat ik bij hen op bezoek was in hun flatje naast de oude kerk, en moet je haar nu zien… ze straalt perfectie uit! Terwijl ze met kleine snelle pasjes op me toe komt lopen, neem ik haar snel in me op. Ze draagt een duur mantelpakje met perfect gekapt haar, vuurrode nagels en een aantal in het oog springende sieraden. Het zou me niets verbazen als de sieraden ‘echt’ zijn. Zo te zien heeft Annelies de afgelopen jaren ook een aantal schoonheidsoperaties laten doen. Meerdere botox-behandelingen, misschien zelfs wel een borstvergroting; hoewel ik daar als christelijke man misschien niet teveel bij stil zou moeten staan.
Het is 2010. Ik ben een weekend weg met mijn dochter Sanne. Tijdens een wandeling vertel ik haar over John.
Ik ben een weekend weg met mijn dochter Sanne die dit jaar twaalf is geworden. Tijdens een boswandeling op de Veluwe vertel ik haar over John. “Waarom volg je hem?” vraagt ze me. Een goede vraag. “Omdat zijn succes me intrigeert. Ergens zou ik ook wel zo succesvol willen lijken,” vertel ik haar, terwijl ik denk: waarschijnlijk ben ik gewoon jaloers.
“Wat heeft hij dan?” Het rijtje flitst door mijn hoofd: Een gemeente met 1300 leden, landelijk aanzien, mensen die hem op handen dragen en blindelings volgen, een losstaande villa in Blaricum, een huis in Portugal, een fortuin op de bank, een Mercedes, een BMW en een persoonlijke assistente. Bij dat laatste krijg ik altijd een beeld van Meg Ryan op haar mooist, maar ik heb zijn persoonlijke assistente nog nooit gezien. Misschien is het wel een gepensioneerde zuster…
Het is inmiddels 2009. De jonge organisatie Vuur haalt geloofsgenezer Rod Medley naar Nederland. John verzet zich tegen deze nieuwe beweging.
Vuur, een organisatie van jonge charismatici, haalt Rod Medley, een Amerikaanse geloofsgenezer, naar Nederland. Twee maanden lang huren ze Ahoy af. Duizenden christenen uit allerlei kerken in Nederland komen hier avond na avond op af. Er zijn claims van genezingen. Net als bij de Toronto Blessing vijftien jaar geleden gebeuren er allerlei manifestaties. Mensen vallen, schudden, lachen, gillen, brullen, huilen. Voor de deelnemers lijkt het een groot feest.
Tot mijn verbazing is John een van de meest uitgesproken tegenstanders van deze beweging. Hij verbiedt zijn gemeenteleden om naar deze avonden te gaan. Ik vermoed dat maar weinigen van hen daadwerkelijk geweest zijn, terwijl het voor de honderden ex-leden van Joy die wél gingen, waarschijnlijk een grote reünie was. In een lang artikel in het blad Uitdaging schrijft John over de gevaren van het gedachtengoed van organisaties als Vuur die Rod Medley naar Nederland halen. Ze trekken gemeenteleden weg naar de ontmoetingen in Ahoy. Hij schrijft over mensen die de kerk als afgedankt zien en enthousiast zijn over emerging churches, hoe dit allemaal ten koste gaat van de bestaande kerken die veel mensen kwijtraken. Hij beschrijft de gevaren van de uitingen op deze bijeenkomsten en zet vraagtekens bij de claims van Rod Medley.
“De redactie van Uitdaging wordt overstelpt met ingezonden brieven. Ook veel ex-leden van Joy komen met hun verhalen over misbruik en manipulatie.”
Er komen veel reacties op dit artikel. De redactie van Uitdaging wordt overstelpt met ingezonden brieven. Dat is sinds Roeper, een van haar vaste columnisten, aangaf te willen stoppen met schrijven, niet meer voorgekomen. Drie maanden achter elkaar worden er twee volle bladzijden met ingezonden brieven aan dit artikel gewijd. De reacties liegen er niet om. Er zijn boze brieven vanuit de emerging hoek van mensen die niet vergeleken willen worden met de werkwijze van Vuur. Er zijn briefschrijvers die in Rod Medley de sleutel tot de opwekking in Nederland zien en die John waarschuwen om niet aan de gezalfde des Heren te komen – waar had ik dit toch al eerder gehoord? Een aantal brieven gaat over de misleiding die achter Rod Medley zit en hoe de duivel hierdoor de gemeente in Nederland kan misleiden. Het valt me op dat er geen enkele verdedigende brief vanuit Vuur zelf komt. Dit vind ik knap van ze.
Het is inmiddels 2008. De Joy gemeente opent een nieuw kerkgebouw en ik ben uitgenodigd om er bij te zijn.
Op het industrieterrein net buiten Amstelland heeft de gemeente Joy een nieuw gebouw laten bouwen. Het hele project heeft 28 miljoen euro gekost, maar daarmee hebben ze dan ook een van de meest vooruitstrevende kerkgebouwen in Nederland met een zaal waarin wel vierduizend mensen kunnen. Het hele leiderschap van evangelisch en charismatisch Nederland is uitgenodigd om bij de officiële opening te zijn. Ook ik heb een uitnodiging ontvangen. Senior pastor Michael van de Life gemeente in Colorado, waaraan Joy verbonden is, gaat de opening verrichten. Ik twijfel nog even of ik zal gaan, maar ik ben te nieuwsgierig. Dit wil ik zien!
Ik ben niet gauw onder de indruk van een gebouw, maar dit is toch wel heel bijzonder. We worden ontvangen door gemeenteleden die ons in groepjes van tien een rondleiding door het gebouw geven. De hoofdingang blijkt helemaal van marmer te zijn. In de ontmoetingshal, waar gemakkelijk achthonderd mensen terecht kunnen, is een Starbucks-achtig restaurant, waar je kunt dineren. Er is een hele grote boekwinkel, misschien wel de grootste evangelische boekwinkel in ons land. Ik bezoek tientallen kantoren, een speelruimte voor de kinderen waar een indoorspeeltuin niet voor onder doet, een tienercafé met alles erop en eraan.
“We naderen het machtscentrum van de kerk: de beide kantoren van pastor John en Annelies. De luxe straalt er van af.”
We gaan langs meerdere kinderruimtes. Dan komen we bij de zij-ingang. Hier zit een secretaresse achter een prachtig eikenhouten bureau. We naderen het machtscentrum van deze kerk. We lopen een gang door en komen uit in de beide kantoren van pastor John en Annelies. Het lijkt wel het kantoor van de directeur van een groot bedrijf. De luxe en macht straalt ervan af.
Een aantal jaar geleden zijn we in het nieuws verschillende keren opgeschrikt door iemand die grote valkuilen in een bos groef. Hij plaatste lange scherpe pinnen in de valkuil met als doel het slachtoffer zoveel mogelijk te verwonden. Hierna werd de valkuil afgedekt, in de hoop dat iemand er in zou stappen. Gelukkig zijn echte ongelukken tot nog toe uitgebleven, maar ‘wat een zieke geest’ zou je zeggen. Wie doet nu zoiets?
De realiteit is dat er in het leven van ons allemaal door anderen valkuilen zijn gegraven. Meestal niet door bad-guys die ons expres willen verwonden, maar door mensen dichtbij, die het heel goed menen, maar die vanwege hun eigen gebrokenheid niet anders kunnen handelen.
Iedereen heeft valkuilen: diepe, onvervulde behoeften
Een valkuil kan al heel vroeg beginnen. Bijvoorbeeld in de baarmoeder, als een kindje emotioneel door zijn moeder wordt verstoten. Je kunt denken aan een baby die zich in de eerste maanden van zijn of haar leven niet kan hechten aan de moeder. Een zoontje, dat opgroeit met een afwezige of een afwijzende vader. Kinderen die misbruikt worden door kennissen of familieleden. Onveiligheid en onzekerheid in huis. Kinderen die nooit weten wanneer ze veilig zijn. Worden ze vandaag weer geslagen? Is moeder weer dronken? Misschien is er ziekte of overlijden in de naaste omgeving. Misschien worden ze emotioneel verwaarloosd. Kinderen die op school gepest worden, die er systematisch niet bijhoren, waar voortdurend hele negatieve dingen over worden uitgesproken. Kinderen die er aan de buitenkant volledig normaal uitzien, maar die van binnen een of meerdere valkuilen in hun leven hebben. Zelf ben ik van mening dat niemand zonder valkuil is.
Lees meer "De roep vanuit de valkuil - een verdiepend artikel " »
Ik heb wat moeite gedaan om het contact met John te onderhouden, maar erg soepel gaat het niet. Ik krijg geen mailtje van John terug. Ik ga niet wéér proberen om te bellen en hem te spreken te krijgen. Ik ga verder met mijn eigen leven.
In de vijf jaar die volgen droogt de nieuwsstroom rond John en zijn gemeente een beetje op. Oh, ik hoor nog wel van die verhalen… Hij zou zijn beide kinderwerksters en andere stafleden het minimumloon betalen, terwijl hij en Annelies samen duizenden euro’s aan salaris per maand uit de gemeente halen. Ik hoor dit verhaal van een bevriende voorganger uit Hoorn. “Van hun hongerloontje moeten ze nog hun tienden en extra betalen ook,” zegt hij. “Ze houden niks over. Ik heb er nog over nagedacht om hen anoniem financieel te ondersteunen. Maar alles wat ze extra krijgen, gaat waarschijnlijk toch zo naar de gemeente. En ik ga die gemeente niet ondersteunen!”
De Joy gemeente is over de afgelopen tien jaar uitgegroeid naar meer dan duizend leden. John heeft succes! Ik merk dat John en Annelies een aantrekkingskracht op me hebben. Iets in me wil precies zijn zoals hen.
Na John vijf jaar niet te hebben gezien, kom ik hem onverwachts weer tegen. In oktober 2001 ga ik naar een landelijke ontmoetingsdag over eenheid in de stad. Plotseling hoor ik mijn naam roepen. Als ik me omdraai, komt John met grote stappen op me af en geeft me een grote hug. Hij ziet er goed uit. Hij zit strak in het pak. Zijn haar ziet eruit alsof hij vanmorgen nog naar de kapper is geweest. Hij straalt charisma en succes uit. Hij geeft mij een van zijn stralende glimlachen. Het valt me op dat zelfs zijn tanden stralend wit zijn.
Keer op keer worden we in de christelijke wereld opgeschrikt door goede mannen die vallen. Leiders die een landelijke bediening hebben en dan plotseling van het toneel verdwijnen alsof ze er nooit geweest zijn. Met heel hun ziel hebben ze voor God en zijn zaak gewerkt, maar onchristelijk gedrag bracht hen ten val. Ze worden nu doodgezwegen, hun erfenis wordt onder het tapijt geveegd, hun naam niet meer genoemd.
Lees meer "Waarom ik ‘De Gezalfde’ schreef - de bijsluiter" »
Na een bezoek aan de Joy gemeente van John en Annelies, waarbij mijn kritische vragen worden afgekapt – “John spreekt namens God, je moet hem niet in twijfel trekken” – weet ik zeker dat we toch echt op een ander spoor zitten.
Hoewel ik John hierna een paar jaar niet meer zie, blijf ik hem wel volgen via internet, kennissen en christelijke bladen. Het jaar 1995 is een goed jaar voor John. De Toronto Blessing breekt uit in Nederland. John huurt een grote zaal in het centrum van Amstelland en start met interkerkelijke verfrissingsavonden op vrijdag, zaterdag en zondag. Hij is een van de eersten die hiermee begint en christenen vanuit de wijde omtrek komen erop af. Elke avond zit de zaal vol en er gebeurt van alles.
Na allemaal negatieve verhalen over John en zijn vrouw Annelies te hebben gehoord van een ex-oudste van zijn gemeente, kom ik hem op een dag onverwachts weer tegen.
In de lente van 1994 kom ik John plotsklaps weer tegen op een conferentie in De Bron. We delen nieuwtjes uit en vol trots vertelt hij mij over zijn werk in de gemeente. Hoe de gemeente ‘Joy’ enorm aan het groeien is en dat God hem beloofd heeft dat zijn gemeente de grootste kerk van Amstelland en omgeving gaat worden, een megakerk van wel duizenden leden. Het klinkt zo mooi, zo overweldigend dat ik er even jaloers van word. Mijn eigen werk bestaat uit straatevangelisatie en de afgelopen jaren dat ik dit fulltime doe, heb ik nog nooit iemand tot de Heer geleid. Niet echt een superevangelist dus… En hier is John die vertelt over de vele bekeerlingen en wonderen die God in zijn gemeente aan het doen is. Tjonge, dat wil ik ook.
De eerste keer dat ik John ontmoette was in de zomer van 1989, toen we allebei als achttienjarige jongens meededen met de zomeractie van Jeugd met een Opdracht in Amsterdam. John en ik zouden die hele maand juli samen een kamer delen en zo leerden we elkaar kennen. We waren allebei ‘on fire’ voor Jezus en hadden de grootste plannen: wij zouden de wereld voor Jezus gaan veranderen. Hij in Azië, ik in Soedan.
John was een jongen vol charisma, iemand bij wie je je gelijk op je gemak voelde. Hij was vol vuur voor Jezus en hele dagen stonden we op De Dam mensen te vertellen over het evangelie. John kwam uit Amstelland. Zijn vader was daar voorganger van een pinkstergemeente. Helaas klikten John en zijn vader niet. Jaren later zou John me vertellen dat hij als kind altijd het idee had dat hij nooit goed genoeg was voor zijn vader. John was eigenlijk heel onzeker, iemand met een sterk minderwaardigheidsgevoel en een diep verlangen naar erkenning. Maar dat wist ik toen nog niet. Niemand wist dat, zelfs John niet. Wij waren gewoon jongens van achttien die de wereld gingen winnen voor Jezus. Voor een zomer waren we vrienden.
De afgelopen weken stond het thema 'leiderschap, heldencultus en machtsmisbruik binnen de kerk' helaas opnieuw centraal. Dit thema is iets wat mij al jaren intrigeert. Hoe kan het toch dat iemand met de beste bedoelingen en liefde voor God iets moois begint en uiteindelijk eindigt met machtsmisbruik en het beschadigen van mensen. Om dit proces voor mezelf uit te werken, heb ik acht jaar geleden op mijn blog een dagboek geschreven over mijn fictieve relatie met John, een jonge charismatische voorganger die uiteindelijk de leider van de meest succesvolle kerk in Nederland hoopt te worden .
Na acht jaar leek het me goed om John opnieuw uit het archief te halen. Nu we in het tijdperk van Facebook en Twitter leven, is er waarschijnlijk een hele lezersgroep die nog geen kennis met John heeft gemaakt.
Even een korte introductie: John geeft leiding aan een kleine pinkstergemeente in Amstelland, maar heeft van God gehoord dat hij de meest succesvolle kerkelijke leider van Nederland gaat worden. Hoe zal het John vergaan in zijn bediening op weg naar een potentiële megakerk met duizenden bezoekers? Beleef het mee in ‘De Gezalfde’, een spannend feuilleton in dagboekstijl.
Eerste aflevering op maandag 20 november. Daarna elke donderdag en maandag een nieuwe aflevering.
Disclaimer: Deze serie is volledig fictief. Hoewel gebeurtenissen zoals beschreven in ‘De Gezalfde’ herkenning zullen oproepen bij mensen die bekend zijn met de mores in bepaalde evangelische en charismatische gemeenten en organisaties in Nederland, berust elke gelijkenis met bestaande personen, gemeenten en situaties op louter toeval. Ook is het niet mijn opzet om met deze serie evangelische en charismatische christenen of kerken op de hak te nemen, maar veel meer dieperliggende dynamieken bloot te leggen.
Laatste reacties