"Er zaten eens twee mannen al lezend op een bankje in een park. In een flits zien ze iets blauws voorbij schieten. “Wat was dat?” roept de een. Zonder op te kijken van zijn krant antwoordt de ander: “Dat was een ijsvogel, een Alcedo atthis. Een waterminnende vogel uit de Alcedinidae familie. Het is een opvallende verschijning door zijn afstekende blauwe en oranje kleuren, maar ook een zeer schuwe soort die zich weinig laat zien.” De ander gooit zijn krant opzij en roept: “Ik weet echt helemaal niks van vogels, maar deze moet ik nog een keer zien.” Hij laat zijn buurman achter en gaat op zoek naar nog een glimp."
In het sprookje van de gebroeders Grimm roept Roodkapje: “Oma, wat heeft u grote ogen. Wat een grote oren. Wat een grote mond!”
Jezus heeft een hele andere roep. Jezus roept: “Wat heb jij een groot geloof!”
Wie zijn de mensen die Jezus dit in verwondering laten uitroepen? Zijn het de discipelen, zijn ‘echte’ vrienden? Zijn het de farizeeërs die God o zo goed denken te kennen? Of is het de Romeinse centurion? Zowel de religieuze Joden als de vrienden van Jezus hadden je uitgelachen als je had durven beweren dat deze Romein een vriend van God was. Een Romein, zeker toch niet! Maar o, wat verbaast ons hier? “Heer, ik ben het niet eens waard dat u naar mijn huis komt. Spreek slechts het woord en mijn dienstknecht zal genezen. Want ook ik ben een man onder autoriteit.”
De Romeinse centurion gaat als een van de weinigen de Dans met hem aan, totdat Jezus alleen nog maar verwonderd kan uitroepen: “Wat heb jij een groot geloof!” Toch niet de centurion. Nee, toch zeker?
Of is het de Palestijnse vrouw die zich niet door Jezus laat wegsturen, als hij haar zegt dat hij slechts voor de Joden is gekomen. Nee, zij laat zich niet wegduwen. Actie vraagt om tegenreactie en die evenaart ze. Met heel haar wezen gooit ze de beuk erin. Ze laat Jezus tollen op zijn voeten. Wellicht had hij op een tegenduw gehoopt, maar deze zeker niet verwacht. Deze vrouw bijt zich als een pitbull vast aan het glimpje van Gods goedheid, dat zij in een flits voorbij zag komen. Zij is meer dan tevreden om met de kleinste kruimels te beginnen, want ze weet: “Als je bij God voor de kruimels gaat, krijg je uiteindelijk het hele brood!”
Blij, verrast, verwonderd ziet Jezus dat deze vrouw door zijn woorden heen kijkt en de dans met hem aangaat. Ze danst net zo snel, net zo vurig als hem en al gauw roept hij verrast uit: “Wat heb jij een groot geloof!”
De vrouw wilde maar een kruimeltje. Had maar een glimpje van God voorbij zien flitsen. Jezus zegt: “Al heb je maar het geloof ten grote van een mosterdzaadje…” Het gaat niet om hoeveel wij van God weten of hoe goed wij Hem begrijpen. Het gaat om de Dans…
God kiest ook vandaag nog steeds zijn eigen vrienden. “Dans je met Mij mee? Je hoeft Mij niet te begrijpen. Je hoeft Mij niet volledig te kennen. Dat komt allemaal later wel… Wil je eerst met Me dansen?” De vraag komt… Misschien wel bij een ieder.
Het is niet de vraag van een kwetsbaar meisje dat bang is om afgewezen te worden. Niet de vraag van een bloemmuurtje dat anders niet de kans krijgt om te dansen. Nee, er lijkt een totaal ander beeld achter deze dans, achter deze vraag te schuilen.
Het is een bitterkoude nacht in de woestijn. Duizenden sterren schitteren aan de hemel. De Melkweg schrijdt als een prachtige, lichtgevende kwaststreek over het plafond. Rondom de Bedoeïen tenten brandt een hoog vuur. De vonken vliegen weg, de donkere nacht in. Het is feest. Je hoort muziek en gezang. Er wordt gedanst. Opeens staat het Stamhoofd hijgend voor je. Groter dan het leven, een verweerd gezicht met pretogen, een lachende mond die je uitnodigt om met Hem mee te dansen. Je verstaat Hem niet, maar je weet wat Hij zegt. Je kijkt in Zijn ogen die ouder zijn dan de tijd. Hij wil met jou dansen, met jou! Maar wacht, je kent deze Man niet. Je hebt Hem zelfs nog nooit eerder gezien. Je weet echt helemaal niks van Hem, behalve dan wat je nu in zijn ogen ziet. Wat doe je? Laat jij je door Hem het feestgedruis intrekken of speel je het veilig?
Het veilige spel. Nicodemus speelt het veilige spel. Het is het enige spel dat hij kent. Als politicus kan je toch niks anders. Je wikt je woorden. Je weegt je stiltes. Je houdt je tegenstanders dichterbij je dan je vrienden. Je speelt je pokerface. Je laat niemand weten wat er echt speelt. Dus ga je pas in de avond, als het echt donker is, met al je vragen naar Jezus. Niemand kan je zien. Niemand kan je echt zien. Niemand kan de echte Nicodemus zien.
Nicodemus is tot een inzicht gekomen. Zijn woorden stromen eruit: “Eigenlijk heb ik nooit in God geloofd. Ik dacht altijd dat ik Hem kende. Nu Hij ineens de grote Onbekende lijkt te zijn, moet ik leren geloven als een kind. Maar mijn jaren zijn verstreken.”
Oh, Nicodemus.
Jaren voelde hij zich veilig in zijn kennis van God. Jaren heeft hij het veilige spel gespeeld. Nu is hij stram met een gebogen rug en versleten heupen. Nicodemus voelt zich oud.
Jezus raakt hem aan. Voorzichtig tilt hij zijn hand op. Stapje voor stapje neemt Jezus hem mee in het ritme van de Dans. De jaren vallen van hem af. De danspassen komen hem vanzelf weer aangewaaid. Het kind in hem wordt wakker.
Als Nicodemus ’s avonds naar huis wandelt, merkt hij dat er een huppel in zijn stap zit. Hij voelt zich herboren. Het veilige spel is voorbij.
Twee jaar later staat Nicodemus als een van de weinigen voor Pilatus om het lichaam van Jezus op te eisen. Het lichaam van Zijn danspartner…
Die, Nicodemus.