Het sprookje over de jongen met zijn schaduw verborgen in een opbergzak van oude pijn, afwijzing en minderwaardigheidsgevoelens gaat verder:
"Na een aantal jaar in het leger van de koning gediend te hebben, roept de koning de jonge ridder op een dag bij zich. “Ik wil dat jij mij vergezelt op een verre reis die ik ga maken.” De jonge ridder kan zijn geluk niet op. De volgende dag gaan ze samen op reis. Tijdens de reis die vele maanden duurt, test de koning de jongen tot het uiterste en laat hem allerlei moeilijke opdrachten doen. En keer op keer laat de jongen zien dat hij de koning vertrouwt en wel alles voor hem wil doen. De koning laat de jongen zien dat hij heel veel van hem houdt. Zo ontstaat er een unieke vriendschap.
Uiteindelijk komen ze aan op hun plek van bestemming; een open plek in het midden van een afgelegen bos. De jonge ridder vraagt zich waarom ze al die maanden gereisd hebben om deze afgelegen plek te bereiken. Hier is niks te vinden!
Maar de koning stijgt van zijn paard af en vraagt de jongen tegenover hem te komen staan. Dan grijpt hij zijn zwaard en vraagt de jongen zijn hand uit te steken. De jongen steekt zijn rechterhand uit, maar de koning schudt langzaam zijn hoofd. “De andere hand!” Aarzelend steekt de jongen zijn linkerhand met de opbergzak naar voren. De koning sluit even zijn ogen en slaat dan met zijn zwaard diep in de linkerhand van de jongen. Het zwaard gaat dwars door de huid, de pezen, de zenuwen, tot diep in het pot. Bloed spuwt uit de wond in zijn hand. Tegelijkertijd valt de zak in drie stukken op de grond en ontsnapt zijn schaduw.
Ontzet kijkt de jongen naar zijn hand, naar de koning met zijn bebloede zwaard, naar de drie stukken op de grond en naar zijn schaduw vlak achter hem. Hier kan hij niet blijven. Hij moet weg, weg van dit verraad, weg van deze schaduwloze koning, weg van de pijn en al het bloed. Weg moet hij! Ver weg! Hij draait zich om en rent de bossen in. Dieper en dieper de bossen in. Bang dat de koning achter hem aan zal komen. Hopend dat de koning achter hem aan zal komen. Maar niemand komt. Niemand volgt. De jongen is alleen." (wordt vervolgd)