Gisteren was het een gekke dag. Allerlei vergaderingen en dan naar Zeist om op de Wittenberg (1 jarige bijbelschool) les te geven over missionair 'gemeente zijn'. Geprobeerd om niet zelf zoveel aan het woord te zijn (is moeilijk voor mij), dus veel met groepsopdrachten gewerkt. Een van de opdrachten was om twee aparte stammen, de 'Socialen' en de 'Verzamelaars' te vormen.
De ene stam als zijnde heel sociaal, elkaar voortdurend aanrakend en spelletjes spelend. De andere stam was een verzamelstam, die nooit lichamelijk contact met elkaar heeft, veel gromt, agressief overkomt en voortdurend aan het ruilen is. Misschien kan jij je voorstellen dat het chaos werd toen de stammen bij elkaar kwamen. De Verzamelaars hadden helemaal geen behoefte om de Socialen te ontmoeting. Ze hadden hen namelijk niks te bieden aan ruilwaar en wilden hen voortdurend aanraken. De Socialen echter wilden wel een ontmoeting en waren zelfs bereid om zich aan te passen om meer op de Verzamelaars te gaan lijken.
De vraag die uit deze opdracht kwam: hoever kan, mag of moet een gemeente zich willen aanpassen om een thuis te kunnen bieden aan de doelgroep die zij graag wil bereiken? Moet iemand zich wel aanpassen? Moet de bezoekers zich aanpassen aan de gemeente? Of moet de gemeente zich aanpassen aan de mensen voor wie zij een roeping heeft? Hoever moet zij hierin gaan? Hele leuke vragen!
Uit onze discussie bleek dat het vaak een onmogelijke opdracht is voor een gemeente om te veranderen en meer missionair te worden of om meer een thuis te kunnen zijn voor de doelgroep. Vooral binnen structuren en vastgeroeste patronen is verandering soms zo moeilijk. We ervaren dat we als groep een plafond boven ons hebben waardoor we niet verder of anders kunnen. Maar is dat ook zo?
Misschien is ons probleem wel dat we gewoon soms teveel lijken op deze groep vlooien in dit filmpje.