Er was eens een koning, die woonde in een groot paleis. Zijn onderdanen leken een beetje op ons Nederlanders en vonden het eigenlijk niet leuk dat ze een koning hadden. Ze wilden het liefst zelf koning zijn! Op een dag namen een aantal van hen een schep en maakten een heuveltje aarde tussen hen en het paleis van de koning. Dit graven sloeg zo aan, dat over de jaren er een enorme berg aarde tussen de mensen en het paleis van de koning in kwam te staan. Generaties gingen voorbij. Het gebergte groeide nog steeds door. Na een aantal eeuwen was het al uitgegroeid tot het hoogste gebergte in de wereld met daarop eeuwige sneeuw. De mensen waren inmiddels vergeten dat er voorbij de berg een paleis en een koning was. Ze woonden nu zelf in paleisjes en waren constant aan het vechten over wie er nu de uiteindelijke baas in het land was.
De koning was verdrietig. Elke dag keek hij vanuit zijn balkon naar het gebergte met de hoop dat iemand van zijn onderdanen zal komen. Hij had namelijk generaties lang gespaard om een groot feest te geven. De koelkasten en diepvrieskisten puilden uit, maar niemand kwam.
De zoon van de koning zag dat zijn vader zo verdrietig was, en wilde zijn vader troosten. Hij kwam met een voorstel. Misschien is er een weg over de bergen om te kijken hoe het met de onderdanen gaat. Maar na onderzoek bleek een weg over de bergen niet mogelijk. Misschien kunnen we een tunnel boren om te zien of ze willen komen, maar de berg was zo versteend en zo breed dat geen boormachine er door heen kon. Een tunnel dan, opperde de prins. Dezelfde dag ging hij aan het werk.
Naast het paleis groef hij een tunnel, eerst naar beneden en dan onder de berg door. Het graven van de tunnel kostte jaren. De prins was nu afgemat en kapot. Bijna was hij er. Na nog een paar jaar graven kon hij weer omhoog met zijn tunnel. Daglicht voor het eerst in jaren. Zijn ogen zaten dicht met stof, zijn hele lichaam deed zeer. Hij was kapot. Iemand vond hem, maar nadat hij ‘tunnel naar de koning’ had kunnen mompelen, stierf hij. Ze begroeven hem naast de uitgang of beter gezegd de ingang van de tunnel en plaatste er een kruis bij waarop stond: Een vreemdeling uit een vreemde plaats – zijn laatste woorden waren ‘tunnel naar de koning’.
- het verhaal gaat verder -