“Een Nederlandse voorganger vertrekt met een klein gemeentestichtend team naar Kenia om een nieuwe kerk te planten. De eerste maand dat zij daar zijn, huren ze een zaal en beginnen ze met diensten. De voorganger spreekt elke zondag. Iemand van het team leidt de aanbidding. Anderen halen de collecte op. De dienst wordt geleid in het Nederlands omdat ze nog niet de kans hebben gehad om de taal te leren kennen. Ze zingen uit Opwekking. Het is eigenlijk een kopie van de gemeente die ze in Nederland achter hebben gelaten. Gelijk na de eerste dienst wordt er een mail naar de Nederlandse thuisgemeente gezonden met daarin het vreugdevolle nieuws dat de nieuwe gemeente in Malawi geboren is! Wat een vreugde!
Ondertussen is er nog geen Keniaan de gemeente binnengekomen... En als ze dit wel hadden gedaan, dan hadden ze daar een Nederlandse gemeente in Kenia ontdekt waar ze niks mee konden.”
Dit was een van de grote fouten die sommige zendelingen in het verleden in een continent als Afrika gemaakt hebben. De zendelingen in die tijd wisten niet beter, hadden geen ander referentiekader. Nu kijken we daarop terug en schudden we ons hoofd. Het is toch logisch dat als je een gemeente in Kenia start, je deze gemeente gevormd laat worden door de taal en de cultuur van de Kenianen. Het water of in de gelijkenis van de koningin te spreken; de koffie blijft hetzelfde, maar het glas pas je aan.
Hoever zouden we hiermee kunnen gaan in Nederland?
Toen we vijf jaar geleden kwamen wonen in Spoorwijk was het voor ons ook heel verleidelijk geweest om een bestaande vorm van kerk in de wijk neer te zetten. Maar aan welke vorm van 'kerk zijn' hebben mensen uit een achterstandswijk behoefte? Waar voelen zij zich in thuis? Is het mogelijk om een nieuwe achterstandswijk vorm van gemeente zijn te creeeren? Zo ja, en hoe gaat dat glas er dan uit zien?
"He Matthijs, je bevindt je nu wel op gevaarlijk terrein. Zoals jij nu praat, kan je voor iedere doelgroep een aparte vorm van kerk creeren en heb je straks een kerk voor tieners, voor ouderen, voor Turken, voor Surinamers, voor vrouwen, voor mannen. Wat houd je dan nog over van de eenheid tussen christenen? Is juist niet het mooie van een kerk dat jong en oud, Nederlander en mede-landers, rijk en arm, geschoold en ongeschoold allemaal in een dienst samenkomen?"
Dat is een heel mooi streven! En op wie is het glas dan gericht in een gemeente voor iedereen? Uit wat voor glas wordt het water dan gedronken? Is het niet het glas waaruit de volgende groep mensen in onze gemeente graag uit wil drinken? We praten dan over een groep mensen die goed opgeleid is, tussen de dertig en zeventig jaar is, degene in de gemeente met de meeste invloed, die het leiderschap vormt en die het minst waarschijnlijk de gemeente zal verlaten. Het glas wat je hierbij kunt voorstellen is een luxe wijnglas. Het soort glas wat je voornamelijk onder deze groep vindt. Een wijnglas waar iedereen dan op zondag ook uit mag drinken.
"He, dat klinkt een beetje bitter..."
Lopen we de kans dat over honderd jaar christenen op ons terugkijken en ons van dezelfde mate van blindheid beschuldigen als waarmee wij nu naar bepaalde vormen van zending uit 19de eeuw naar kijken? Dat we blind waren voor het onderscheid in de gemeente tussen water; de fusie en verbinding tussen Christus en zijn volk en het glas; de vormen en structuren waarin deze fusie laten plaatsvinden.
- wordt vervolgd -