Dit is het achtste en voorlopig laatste artikel in de serie van ‘contemplatie – fragmenten uit het verleden’. Ik zou er nog veel langer en meer over kunnen schrijven, maar misschien in de toekomst. Het is weer tijd voor andere onderwerpen…
Een laatste fragment:
Vrijdag 23 oktober ’98 – op een bankje op de duinen
Wat een storm vanmorgen. De wind kwam vanuit Hoek van Holland pal over het strand. Je werd soms bijna omver geblazen. Dit keer liep ik niet mijn vaste route, maar liep ik over het strand naar de havenhoofden. De wind blies in mijn rug. Het zand stoof vlak boven de grond met grote snelheid over het strand. Overal liet het slangachtige patronen na. Machtig mooi! Vanuit de verte kon ik de golven al op de golfbrekers met kracht kapot slaan. Het water werd over de muur geblazen. Opeens na al die weken was daar Gods stem weer.
“Ik ben met je. Ik houd van je. Ik ga vanmorgen tot je spreken.”
Vrede daalt even over me neer. Ik klim via de hele grote vierkante rotsblokken het havenhoofd op. Het stuivende water van de golven maakt me nat. Het smaakt zout. Lekker! De twee havenhoofden zijn als de armen van God. Buiten deze armen blaast de storm. Ik word bijna van het havenhoofd afgeblazen. Het water in de haven is rustig. Ik klim over de muur en ga op een rotsblok in de inham van haven zitten. Hier is het ineens windstil. Zo is het met armen van God. In die armen is er rust en vrede. In die armen mag ik zijn en blijven.
Ik blijf niet te lang zitten. Ik klim weer overeind. Daar is de wind weer. Ik klim via de rotsblokken weer het strand op. Daar zijn drie jongens een enorme vlieger aan het oplaten. De vlieger gaat de lucht in en de jongen die de vlieger vasthoudt volgt hem al gauw. Dit gaat niet goed. De vlieger trekt hem met een grote snelheid over het strand. Hij gaat recht op het havenhoofd af. ‘Laat los, laat los!’, denk ik nog. Zijn vrienden beginnen achter hem aan te raken. De jongen valt op de grond en krijgt de vlieger weer onder controle. Zijn twee vrienden houden hem vast terwijl hij de vlieger tegen de grond liet vliegen. Dat schilde niet veel!
Ik loop over het strand terug naar de duinen. De wind blaast in mijn gezicht. Zand en regen slaat keihard tegen mijn gezicht. Ik ga de duinen in op zoek naar stilte. Naar een kwartier vind ik een bank midden in het bos. Het is hier windstil en een beetje droger. God begint te spreken…
“Blijf bij mij. Je zoekt je heil bij bronnen van buitenaf. Zoek je heil bij Mij. Ik heb je lief. Ik vorm je. Denk aan de discipelen, die moesten wachten op de uitstorting van de Heilige Geest. Tien dagen moesten ze wachten. Ze zagen niks; wisten niet wat er ging gebeuren. Ineens was het daar! Zo moet jij bij Mij zijn, Mij jou laten vormen en op Mij wachten. Ik ben jouw God. Ik vorm jou. Ik heb je lief. Ik ben met jou. Ik vul jou met Mijn Geest.”
“Onderneem niks uit eigen initiatief of uit ongeduld. Wacht op Mij. Ik kom spoedig. Het duurt niet lang meer. Verheug je in jouw zijn bij Mij. De wereld drukt, duwt en wil jou in beweging zien. Het maakt hen niet uit waar jij heen gaat, als je maar beweegt. Ik wil dat jij op Mij wacht. Ik wil dat jij in de rust en stilte blijft. Ontspan je en laat Mij Mijn werk in jou doen. Ik heb je lief. Jij bent Mijn Zoon.”
Heer, zoveel mensen zijn er verwond!
“Ja”
Ze hebben nooit echte liefde, warmte en gemeenschap ervaren. Ik wil mij over hen ontfermen. Ik wil hen liefde, aandacht en gemeenschap geven, zodat zij U leren kennen en genezing vinden. Ik ben geen professionele hulpverlener. Ik ben gewoon mezelf, maar dit wil ik wel.
“Blijf bij Mij. Blijf stil bij Mij. Ik vorm je. Laat Mij Mijn werk doen. Alleen op deze manier kan
Sorry Heer, dat ik elke keer weer aan de slag wil.
“Ik begrijp dit verlangen. Het is een goed verlangen, maar je bent nog niet klaar. Ik zal Zelf aangeven wanneer jij klaar bent. Wacht op het juiste moment. Geef het de tijd. Wees niet bang dat je het zal missen. Ik leid je naar je bestemming. Maar laat de woestijntijd zijn werk doen. Het is goed! Het is echt goed! Je hoeft van Mij niets. Laat de wereld jagen. Zoek jij Mij. Dat is alles wat Ik van je vraag; dat je Mij zoekt, zoals nu..”
“Luister, Mijn aangezicht schijnt over je. Ik ben jouw God. Ik heb een plan met je. Ik maak je in die herder. Alles komt goed. Je bent altijd in Mijn gedachten. Ik heb jou oprecht lief. Niet omdat het moet; omdat ik God ben, maar om wie jij bent, om je hart en je gehoorzaamheid. Jij bent Mijn vriend.”